Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1544]
| |
Weesmeester aldaar was - werd in 1677 door Rijklof van Goens Gouverneur van Ceilon, als Gezant aan den Keizer van Candia gezonden, met eenen niet grooten Leeuw tot een geschenk aan dien Vorst, meenende dat dit dier den Keizer bijzonder aangenaam zijn zou, doch deze wilde het, alzoo het nog zoo jong was en met zijne verbeelding, welke hij van dit dier gevormd had niet overeen kwam, niet eens aanzien en zond den Gezant daarmede naar het Graafschap Oedepollat, wel 6 mijlen van zijn Hof, waar de Leeuw in het volgende jaar overleed. Intusschen verdroot het Bucquoy, daar zoo te blijven zitten, weshalve hij gedurig middel zocht om te ontvlugten, doch het werd hem gestadig door zijne wachters belet. Ten laatste bragt men hem in eene woning in de stad waar hij nu niet, zoo als hij verwachtte, gehoor bij den Keizer verkreeg, besloot hij met geweld voor den Vorst te verschijnen, hetgeen hij eens, bij gelegenheid dat de Keizer uitging, ten uitvoer bragt. De Keizer gelastte hierop dat men hem daar tot nader order zou staande houden; hetgeen ook zoo letterlijk werd nagekomen, dat men hem daar drie dagen op de zelfde plaats staan liet, waarna de Keizer last gaf, dat hij naar zijne woning kon terugkeeren. Ook liet de Vorst hem later wel voor zich verschijnen, doch stond hem niet toe om te vertrekken, en men vindt verder niet opgeteekend hoe het met hem gegaan of waar hij verbleven is. Misschien was Jacques de Bucquoi, die van 1676-1680 Algemeen Boekhouder der Oostindische Compagnie op Java was zijnen broeder.
Zie Valentijn, Oad en Nieuw Oost-Indiën, D. IV. St. I. bl. 377, 392, 399, 410, D. V. St. II. bl. 246. |
|