Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk

[Adriaan Bruinvisch]

BRUINVISCH (Adriaan), een zoon van den voorgaande, geboren te Zierikzee den 10den Februarij 1628, volvoerde er zijne jeugdige Letteroefeningen in drie jaren, vervolgens zich te Utrecht in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid geoefend hebbende, werd hij door de Classis van Brielle onder het getal der Proponenten opgenomen; waarna hij door loting, vermits de stemmen staakten, tot Predikant te Elkerzee, op Schouwen, beroepen werd, waar hij met veel vrucht zijnen dienst waarnam, tot in Augustus 1653, dat hem het leeraarambt in zijne vaderstad werd opgedragen. Gedurende zijn verblijf aldaar werd hij, wegens zijne uitmuntende hoedanigheden, eerst te 's Gravenhage, omtrent een half jaar daarna te Leiden, en ten laatste te Amsterdam beroepen; doch niettegenstaande alle pogingen om hem tot de overkomst te bewegen, bleef hij standvastig bij zijne gemeente, welke hij tot aan het einde zijns levens, den 9den Mei 1676 bediende.

Zijn zoon Johan Bruinvisch gaf na des vaders dood, van hem in het licht:

Het heil des Heeren, vertoond in XXI Predikatiën over de zalige Geboorte, heerlijke Opstanding onzes Heeren, en de troostelijke zending des H. Geestes enz. 's Gravenh. 1679. 8^o.

Zie de la Bue, Gelett. Zeel., bl. 292 en 293; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Univers.