Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1414]
| |
den Glasschilder Jan Verburgh besteed werd, om de grondbeginselen der teekenkunst te leeren, bij wien hij zich anderhalf jaar met veel naarstigheid oefende; voorts bragt hij nog zijne eerste leeftijd bij twee andere gemeene Glasschilders door, tot dat hij in 1620 zich voornam Frankrijk te bezoeken, ten einde zich daar verder in zijne kunst te bekwamen. Hij nam de reis over Braband, doch Atrecht doortrekkende, kwam hij toevallig bij den bekwamen Glasschilder Peter Mathijs, bij wien hij omtrent anderhalfjaar verbleef, gedurende welke tijd hij vele fraaije werken hielp maken. Van daar reisde hij naar Parijs, waar hij een zeer bekwaam meester in het glasschilderen aantrof, Chamus genaamd, bij wien hij eenigen tijd bleef, waarna hij naar zijne geboortestad terugkeerde, en aldaar zijne kunst op eene loffelijke wijze voortzette, doch hij zelf was ontevreden over zijnen arbeid, vooral nadat hij in kennis was geraakt met Cornelis Poelenburg en diens werk gezien had. De aangename en bevallige werken van diens kunstenaars penseel verrukte hem dusdanig, dat hij besloot tot het schilderen met olieverw over te gaan. Doch het liep nog eenige tijd aan eer hij dit besluit ten uitvoer bragt, ja, hij draalde er zelfs mede tot dat Poelenburg naar Engeland vertrok. In 1637 was hij dus nog aan het glasschilderen, maar hij liet dit in 1636 ten eenemale varen en legde zich met noeste vlijt op het schilderen met olieverw toe, waarin hij, zonder het onderwijs van eenigen meester, zoo zeer vorderde, dat hij eenen onsterfelijken roem verwierf en onder de voornaamste Schilders eene plaats verdient. De Nieuwe kerk te Amsterdam bezit drie kunstig beschilderde glazen van Bronkhorst, voorstellende hoe de Vrede onder de gedaante van eene Maagd, den Oorlogsgod Mars boeit, kluistert en den alvernielenden krijg met zijnen aanhang vertreed; hoe de welvaart van zeevaart, koophandel en landbouw bloeit, wanneer twist en tweedragt verbannen worden. Ook ziet men op de vier deuren, waarmede het orgel kan gesloten worden, door het kunstpenseel van Bronkhorst afgebeeld: De zegepraal van David over Goliad. De Zalving van Saul tot Koning. David voor Saul op de harp spelende. Op het Paleis te Amsterdam treft men mede kunstwerken van hem aan. Zoo is het gewelf in de Groote Salon door hem met acht vierkante zolderstukken beschilderd, waarin kindertjes, zijn afgebeeld, die palmtakken, eikenkransen, en andere dergelijke zinnebeeldige voorwerpen dragen. In eene andere Salon is van hem een schoorsteenstuk, voorstellende: De oude Jethro, zijnen schoonzoon Mozes raadgevende, zeventig oudsten nevens zich te kiezen, om Israël te rigten. Ook is het zolderstuk op de pnije door Bronkhorst geschilderd, zijnde in drie afdeelingen onderscheiden; in het midden is de tijd, in het zuidelijke het loffelijk gerucht en in het noordelijke het schandelijke gerucht op eene zinnebeeldige wijze afgebeeld. | |
[pagina 1415]
| |
Men heeft ook nog van dezen Meester 24 prenten, meerendeels naar schilderijen van Poelenburg, ten deele uitvoerig met het graveerijzer voltooid, ten deele slechts luchtig geëtst. Op het Museum Boymans te Rotterdam treft men van hem aan: Een grootsche bouwval in een Italiaansch landschap bij een water. Bronkhorst was een voortreffelijk etser, waarin hij zijnen tijdgenoot Rembrand van Rijn op zijde streefde. Doch zijn werk is hoogst zeldzaam, iets waarvan de oorzaak in het duister ligt. In de laatste jaren is er van zijn etswerk nog al wat opgespoord geworden. Want terwijl Bartsch (zie onder) zijn werk tot 24 bladen brengt, heeft Weigel (zie mede onder) zulks tot 33 stuks doen klimmen; en nog zijn er meer bijv. een, nergens dan bij Fr. MullerGa naar voetnoot(1) beschreven folioportret van J. van Asch van Wijck, Kanunik te Utrecht. Het uitvoerigst werk is: Het beleg van Breda in Julij 1637, in zes bladen, waarop ook een geëtst portret van Prins Frederik Hendrik voorkomt. Hij overleed omstreeks 1680. Zijne beeldtenis komt voor bij Houbraken, Schoub. der Schild en Schilders., Plaat L. en is ook gegraveerd door Balliu in 4o.
Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. I. bl. 231-233, van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woor denb; Wagenaar, Amsterd. en zijne Geschied., St. II. bl. 18, 19, 22, 24 en 112; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Kunsts.; Biogr. Univers., Tom. III pag. 168; Wonder, Alphab. Lijst van Nederl. Kunsts.; Bartsch, Peintre Graveur, Tom IV. pag. 53-70; Nagler, Künstler-Lexicon, Th. II. S. 148, 149; Weigel, Supplem. à Bartsch, 1843. pag. 151-156. |
|