Groningen zeer ijverig werkzaam ter verspreiding en verdediging van het Doopsgezind geloof. Op het vermaarde dispuut te Emden, in 1578, tegen Hervormde Leeraars gehouden, was Brixius na van Ceulen de beste spreker van de Doopsgezinde zijde. Hij verstond niet alleen Latijn, Grieksch en Hehreeuwsch, een zeer ongewoon verschijnsel in die dagen, bij de Doopsgezinden, maar was ook in andere wetenschappen zeer ervaren. Terwijl het dispuut nog hangende was, schreef hij, gemeenschappelijk met negen andere Vlaamsche Leeraars, eenen brief aan de Friezen, om hen tot eene zamenkomst van deze beide partijen uit te noodigen. In het stuk van den Ban behoorde hij eerst tot de strengere zijde, maar naderhand werd hij veel rekkelijker, zoodat hij zelf, zoowel als van Ceulen, volgens sommigen, door de Vlamingen zou gebannen zijn en tot de zijde van Lubbert Gerritz., de zachte of slappe Friezen, zou zijn overgegaan. Bij het Emder dispuut gaf hij als beginsel der Doopsgezinden aan: ‘wij staan alleen op het fondament der Apostelen en Profeten, waarvan Christus de hoeksteen is, gelijk Efez. 2e cap. staat.’ Hij gaf evenmin om het gezag van Belijdenissen en andere menschelijke bepalingen, als om dat van den Paus en versterkte steeds zijne geloofsgenooten in dit gevoelen.
Zie Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl., bl. 110; de zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Gron. enz, D. I. bl. 55-57, 81, 275, D. II. bl. 11 noot, 91, 117, 123.