Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Hendrik Breukelaar]BREUKELAAR (Hendrik), geboren te Amsterdam den 4den Julij 1809, legde zich op de school der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op het teekenen toe, en werd, omtrent zeventien jaren oud zijnde, een leerling van Cornelis Kruseman en toen deze kort daarna zich te 's Gravenhage vestigde van den bekwamen portret- en historieschilder Jan Adam Kruseman, bij wien hij nog een jaar werkzaam bleef, alvorens hij, op zich zelven staande, het schilderen ter hand nam. Het tableau de genre was het vak, waaraan zijn penseel gewijd was, en waarvoor hem zijne zachte en gevoelige ziel bijzonder stemde. In 1830 behaalde hij bij de Maatschappij Felix Meritis den gouden eerepenning voor de best gekeurde in olieverw geschilderde moderne groep van twee beeldenGa naar voetnoot(1) en tweemalen mogt hij, bij gelegenheid van den tentoonstelling van den Koning eene gratificatie tot aanmoediging ontvangen. Blijken van zijn kunsttalent zag men op de Amsterdamsche tentoonstelling in 1838, in een Boerengezelschap op het ijs en in den Tyroler met vrouw en kind; op eene vroegere had zijne schilderij de wees van Speyk voor het graf van de Ruiter een goed onthaal genoten, als eene voorstelling vol poëzij, en die blijk droeg dat hij geheel doordrongen was van het onderwerp, dat hij behandeld had. Aan de Koninklijke Akademie van beeldende kunsten te Amsterdam, strekte bij voor zijne medeleerlingen tot een voorbeeld, niet alleen in getrouwe beoefening der kunst, maar ook door braafheid van gedrag. Breukelaar overleed den 6den Junij 1839.
Zie Algem. Konst- en Letterbode 1830. D. II. bl. 395; 1839. D. I. bl. 387; Immerzeel, Levens en werken der Kunsts. |
|