Nadat de verdreven Erfstadhouder, bij circulaire Missive van 26 December 1801, aan de ambtenaren die na de omwenteling van 1795 hadden geweigerd hunne posten te behouden had aangeschreven, dat zij zich niet aan de dienst van het Vaderland moesten onttrekken, wendde van Breugel pogingen aan om in de eene of andere Lands betrekking te 's Hertogenbosch geplaatst te worden, doch hierin niet slagende, besloot hij, in het najaar van 1803 die stad te verlaten en zich te 's Gravenhage te vestigen.
Aldaar gaf hij dadelijk nieuwe bewijzen van zijne werkzaamheid door het vertalen van het Engelsche werk van George Craufurd the doctrine of equivalents; or an explanation of the nature, value and power of money. Rott. 1803. 8o. welke vertaling met een voorberigt en bijvoegsel vermeerderd het licht zag onder den titel van:
G. Craufurd, De leer van het gelijkwaardige, of verklaring van den aard, de waarde en het vermogen van het geld, toegepast op de inrigting van de publieke finantiën; uit het Engelsch vertaald door Mr. C. van Breugel, 's Gravenhage 1804. 2 deelen 8o, welk werk van Breugel ter zake van de mogelijke toepassing op de finantiën in ons Land, in aanraking bragt met onderscheiden Staats- en regeringsleden.
Men begreep dan ook al spoedig nut te kunnen trekken van zijnen werkzamen ijver, en stelde hem den 11den Mei 1804 aan tot Lid der Algemeene Armen-Commissie van Holland, waarvan de te 's Gravenhage van 1805-1807 in 3 deelen in druk verschenen Handelingen der Algemeene Armen-Commissie in Holland en het door haar in 1805 vertaald uitgegeven Reglement van het Armenbestuur te Hamburg in twee stukken de blijken dragen; terwijl hij een nieuw bewijs gaf van zijne belangstelling in al hetgene voor de zaak zijner arme natuur- en landgenooten nuttig kon wezen door de uitgave van
Eenige berigten van het hulpgenootschap te Zurich, 's Hage 1807, van welk genootschap hij den 16 Junij 1805 tot Honnorair Lid benoemd was, zoo als hij reeds den 27sten Junij 1805 was aangesteld tot Lid der Hoofd-Commissie tot daarstelling eener Armen-inrigting te 's Gravenhage, welke op dit oogenblik nog bloeit als eene der heilzame vruchten van de werkzaamheden dier commissie, gelijk van de zijne.
Na eerst in 1804 tot Griffier van den Hove te zijn benoemd, zonder evenwel de aanstelling van dien post te hebben mogen erlangen, werd hij in 1806 van zijne belanglooze werkzaamheden afgetrokken door eene benoeming tot President der Hoofd-commissie voor de zaken der Verponding. In 1808 door een van 's Konings Ministers aangezocht om zich de benoeming tot Landdrost van Oostfriesland te laten welgevallen, verkoos hij, dit eervol aanbod zediglijk afslaande, zijne aanvaarde betrekking te behouden, welke, na de inlijving van Holland in het Fransche Keizerrijk, vervangen werd door die van Keizerlijke Commissaris voor het Kadaster in