[Willem van Breugel]
BREUGEL (Willem van), zoon van Pieter van Breugel, afstammende uit een oud en adellijk geslacht, President van Oirschot en van Agnes van Ameyden, geboren te Oirschot, omstreeks het jaar 1538, vestigde zich te Brussel en verkreeg, na, gedurende tien jaren, als Advokaat voor het Souverein Hof van Braband te zijn werkzaam geweest, in het jaar 1572, de waardigheid van 's Konings Raad in het Hof van Braband. Zijn ijver voor de Katholijke godsdienst en zijne gehoorzaamheid aan den Koning berokkenden hem den haat der Staatsgezinden, die hem verbanden en zijne goederen en inkomsten verbeurd verklaarden. Hij begaf zich intusschen, met de andere Raden van Braband, naar Maastricht en Leuven, van waar hij niet in Brussel terugkwam dan in 1585, toen die stad weder onder de gehoorzaamheid van den Koning was gebragt. Hij stierf den 9den Junij 1603, van de tien kinderen, die hij bij zijne echtgenoote, Maria Copius, verwekt had, gaven slechts twee gehuwde dochters hem kleinkinderen, zoodat deze tak der van Breugels is uitgestorven.
Het geslacht van Breugel heeft tot wapen een schild van keel met drie molenijzers van zilver, gedekt met eenen helm van zilver, getralied en gesierd van goud, hebbende helmdekken van keel en zilver, waarop eene kroon met fleurons van goud, en daaruit tot helmteeken den kop van eenen dog in natuurlijke kleur, met eene kroon van goud tot halsband, tusschen eene vlucht van zilver en keel; en tot wapenspreuk In Trinitate Fortitudo (Sterkte in de Driëenheid).
Zie van Halmael, Geslachtreg. der Friesche familiën.