ren der Akademische lessen bevorderd werd. Waarop hij zich, onder den Hoogleeraar Filips van Limburg, aan de Kweekschool der Remonstranten, in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid oefende, tot dat hij, ten jare 1675, na een behoorlijk examen, bekwaam geoordeeld werd, om het predikambt uit te oefenen.
Kort daarna werd hij tot Predikant in de Remonstrantsche gemeente te Schoonhoven beroepen; van waar hij, na er drie jaren zijne bediening met groote stichting en getrouwe vlijt waargenomen te hebben, in 1678 naar Hoorn werd verplaatst. Hier verbleef hij tot in October 1679, toen hij zich liet overhalen om de gemeente van Warmond te bedienen; waartoe hij te gereeder overging, uithoofde hij te Hoorn aanhoudend ziek was. Van Warmond werd hij in 1682 naar Alkmaar en, na aldaar slechts weinige maanden verbleven te zijn, in September 1683, met eenparige stemmen te Rotterdam beroepen. Eindelijk gaf hij, na eerst in November 1685 voor eene beroeping naar Amsterdam bedankt te hebben, in Julij des volgenden jaars aan het verlangen van die gemeente gehoor, en bediende zijn ambt, voor zoo verre het zijn zwakke ligchaamsgesteldheid toeliet, in alle opregtheid, met kracht en ijver de menschen tot deugd en geloof aansporende, tot het einde zijn levens, zijnde den 5den October 1696.
Driemalen was Brandt getrouwd. Zijn eerste vrouw was Sara Zwaardekroon, met wie hij den 11 Augustus te Warmond huwde, en die hem vier kinderen schonk. Zij overleed den 23 Julij 1688 te Rotterdam. In 1686 trad hij ten tweedemale voor het echtaltaar te 's Gravenhage met Leonora Tongerloo, welke den 9den December 1689 te Amsterdam stierf, nadat zij hem eenen zoon gebaard had. Zijne derde vrouw, die hij den 5den Maart 1691 te Amsterdam huwde, was Agatha Taats, bij wie hij geen kinderen heeft verwekt.
Kasper Brandt was een man van diepe geleerdheid, zachtzinnig van aard en van een gezellig verkeer. Hij was een uitmuntend Prediker; kenners roemen nog zijn leerredenen als tot voorbeelden kunnende strekken van eene oordeelkundige predikwijze voor godsdienstleeraren, die den arbeid van vroegere Godgeleerden dienstbaar weten te maken aan den behoeften van de tegenwoordigen tijd. Ook muntte hij als geschiedschrijver uit en hij heeft groote eer ingelegd met zijne Nederduitsche gedichten, meest uit gelegenheidsverzen bestaande, doch waarin, vooral in zijne Lijk- en Grafdichten, de regte toon heerscht. In zijne Christelijke Bespiegeling van 't laatste oordeel treft men vele stoute en krachtige uitdrukkingen aan. Als Latijnsch dichter verhief hij zich echter niet boven het middelmatige. Zijne uitgegevene werken zijn:
Vijfendertig Predikatien, Rott. 1680 in 4o.
Eenentwintig Predikatien, Amst. 1705 in 4o.
Bede en Boetstoffen in XI Predikatien Amst. 1707 in 4o.
Het volmaakte Gebed des Heeren in X Predikatien, Amst. 1709 in 4o.