aan te grijpen. Ook in dezen togt, door Brand bijgewoond, leden zij de nederlaag. Entes vlood naar Lumey, Brand begaf zich naar Delfshaven. Hij is evenwel spoedig teruggekeerd, want in September van het zelfde jaar dreef hij, met den Admiraal Ewoud Pieterszoon Worst, tien Spaansche schepen, met achthonderd koppen bemand, terug. Deze vloot was met levensmiddelen en buskruid voor het belegerde Goes bestemd. Later trok hij met Lumey Holland in.
In 1573 was hij Admiraal van 's Prinsen schepen op het Haarlemmermeer, op welke zich de Heer van Batenburg als Overste over het Krijgsvolk bevond. Van voornemen zijnde eenen slag te wagen, stevende zij den 28sten Mei op de vijandelijke vloot onder Maximiliaan d'Hennin, Heer van Bossu, aan, doch deze sterker, of beter op hare hoede vindende dan zij verwacht hadden, namen zij, nog eer het gevecht begonnen was, de vlugt. Bossu zette hen na, en veroverde twee en twintig vaartuigen; de overigen bergden zich in de Kaag of in de Oude Wetering. Tot hunne verontschuldiging mag gezegd worden, dat hunne schepen in slechten toestand, klein en weinig bemand waren, terwijl die van Bossu rijkelijk van alles waren voorzien, doch al hadden zij den slag gewaagd, het verlies had bijna niet grooter kunnen wezen, en Cornelis Dirksz. toonde later op de Zuiderzee, wat men met moed en beleid, zelfs met kleinere schepen, ter zee tegen de Spanjaarden vermogt.
Na deze nederlaag begaf zich Brand weder naar Zeeland, diende daar te water in het beleg van Middelburg, en werd den 24sten Januarij 1574, van boord gegaan terwijl hij voor Arnemuiden op stroom lag, met Kapitein Evert Hendriksz. door de bezetting dier plaats gevangen genomen. Ofschoon zij beiden eenige dagen later tegen den Kapitein van de Middelburgsche bezetting, Trenchant, uitgewisseld werden, heeft Brand daarna het Vaderland geen dienst van eenig belang meer bewezen: want in den nacht van den 23sten Junij 1575 liet hij, met Hendrik Fransz. Cruytdaen, die aangesteld was om bootsvolk te werven, Swartgen van Gorinchem, Pieter van Hoorn en nog twee Kapiteins, die niet genoemd worden, zich van Dordrecht naar de Zwaluwe overzetten en liep tot den vijand over, zonder dat men kan bevroeden wat aanleiding tot deze trouwelooze daad kan gegeven hebben. Zoo eindigde de loopbaan van Marinus Brand in schande. Zijn naam werd niet meer genoemd, en zijn leven nutteloos voor het Vaderland, zoo al niet in vijandelijke aanslagen tegen dat Vaderland doorgebragt. Zijn geslacht bleef nog in Zeeland bestaan en het is mogelijk dat de Kaper-Kapitein Brandt uit den eersten Engelschen oorlog een zijner nakomelingen was.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 365 (265), 380 (276), 381 (277); van Meteren, Nederl. Hist. D. II. bl. 22; Hooft, Nederl. Hist. bl. 243, 306; (de Beanfort), Leven van Willem I, D. II. bl. 261; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 342, 367, 422; 's Grave-