Hij verdedigde den hem toevertrouwden post met groote onverschrokkenheid, ofschoon hij door 9 mortieren en omtrent tachtig stukken zwaar geschut, hevig werd aangetast. Den 19den Junij echter, toen alles bijna tot eenen puinhoop gemaakt, de zieken en gekwesten, die niet meer konden geborgen worden, ten getale van 1170, in de natte gaanderijen opgepropt lagen, en men het niet doenlijk oordeelde, den algemeenen storm af te wachten, besloot de bezetting tot de overgave der vesting, indien er een eerlijk verdrag te bedingen was: waarover men spoedig in onderhandeling kwam. Daar de Franschen terstond eischten, dat de bezetting tot in Januarij 1747 niet tegen den Koning of zijne Bondgenooten zou dienen, wezen de onzen dit, in het eerst, als hard en onaannemelijk, van de hand en zonden, tot tweemalen toe, naar den markgraaf de Vaudreull om hierin eenige verzachting te bekomen. Dan, na dat deze, op zijn woord van eer, verklaard had, dat de Koning hierin geen verandering maken en zelfs niet dulden zou, dat men er hem verder over sprak, besloot de meerderheid van den Krijgsraad, uit hoofde der onmogelijkheid van zich langer te verdedigen, in 's Konings voorwaarden te berusten; van welk gevoelen echter de Bevelhebber van Brakel, de Generaal-Majoor Lewe en de Luitenant-Kolonel Mackay verschild hadden.
Zie Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, bl. D. XX. bl. 5 en 6; Bosscha, Heldend. te Land., D. II. bl. 583.