den te Padua overleden Prins Frederik van Oranje te vervaardigen, van welken last hij zich naar eisch kweet.
Later weder in het Vaderland teruggekomen werd hij in 1813 Arrondissements-raad van het arrondissement Utrecht. Daarna zag hij zich benoemd tot Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof te Utrecht, alwaar hij den 19den Junij 1847 overleed.
In zijn leven ging hem als Regter niets meer ter harte, dan zich genoodzaakt te zien om jeugdige misdadigers te veroordeelen tot de gewone gevangenissen, waar zij alzoo verwezen werden naar eene leerschool van nog grooter kwaad. Daarom was hij dan ook bijzonder ingenomen met de gevangenis van jeugdige veroordeelden te Rotterdam; en het was uit dien hoofde dat hij, na aftrek van eenige legaten, alle zijne goederen, zoo roerende als onroerende, waaronder eene uitgebreide verzameling van schilderijen zoo van oude als latere Italiaansche, Nederlandsche en Fransche Meesters, mitsgaders onderscheidene kunstboeken met teekeningen, omslagen met prenten, alsmede eene aanzienlijke hoeveelheid oud porselein, bij uitersten wil aan de stad Rotterdam vermaakte, ten einde die verzameling de kern zou zijn van een aldaar te vestigen Museum; terwijl de voordeelen voortvloeijende uit het laten bezigtigen van dat Museum volgens 's mans uiterste wil moesten strekken ten bate van de in die stad gevestigde inrigting tot zedelijke verbetering van jeugdige gevangenen. Aan welke beschikking alzoo het Museum Boymans te Rotterdam zijn bestaan te danken heeft. Het was dus niet ten onregte dat de Ridderorde van den Nederlandsche Leeuw 's mans borst versierde. De executeuren, belast om de gezegde verzameling naar Rotterdam te doen vervoeren waren de Heeren Pieter Hendrik Tromp, Wethouder te Rotterdam, Mr. Johannes Jacobus van der Hagen van den Heuvel, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof te Utrecht, en Jacob Hendrik van Schermbeek, Notaris te Utrecht, die zich dan ook met de grootste zorg van dien last gekweten hebben.
Boymans had eenen zoon, Johannes Andreas Boymans, dien hij reeds voor zich zag ten grave dalen, nadat deze zich als schrijver had doen kennen door:
Bijzonderheden op eene Reize van Brussel naar Parijs van April-Junij 1823. Dord. 1823. kl. 8o.
De Garde d'Honneur of de episode der Regering van Napoleon Buonaparte. Zutph. 1823. 8o.
Zie J.A. Boymans, de Garde d'Honneur, bl. 15 en bl. XXV-XXVII; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. III. bl. 444 en 445; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. uit particuliere berigten aangevuld.