[Willem Livius van Bouricius]
BOURICIUS (Willem Livius van), zoon van Cornelis Livius van Bouricius en van Elkske van Viersen, geboren den 8sten October 1746, werd den 17den November 1777 tot Kapitein ter zee bevorderd. In het jaar 1780 met een fregat in het Vlie binnen gevallen zijnde, had hij in de Sloot en aan het Pierveld niet alleen gedurende den winter eene goede ligplaats gevonden, maar oordeelde die eene zeer schoone bewaar- en havenplaats voor alle soorten van schepen, bevrijd voor alle belemmeringen of kruijing van het ijs en zeer gemakkelijk in en uit te zeilen met eene genoegzame diepte van water. Hij gaf daarvan bij eenen brief berigt. Dan ofschoon het aan het Hooge Bewind aangenaam was te vernemen, dat het Vlie den schepen 's winters eene veilige ligplaats aanbood, had men die liever in Texel, als zijnde die reede in vele opzigten boven het Vlie te verkiezen.
Als Kapitein had Bouricius het bevel over het fregat de Eensgezindheid van 36 stukken, met hetwelk hij, gedurende den slag bij Doggersbank, den 5den Augustus 1781, achter of buiten de linie lag om de zwaardere schepen te ondersteunen. Na het einde van den slag werd de Eensgezindheid en de Amphitrite door Zoutman geseind, om den Batavier op het sleeptouw te nemen, doch eer zij bij hem kwamen, raakte de Batavier voor den wind en kwam bij het eskader. In 1782 hielp hij de naar Oosten West-Indië bestemde schepen begeleiden, zoo verre als men die voor eenige vijandelijke magt in de Noordzee meende te moeten beveiligen.
Nog wordt van Bouricius gemeld, dat hij in 1787 met het fregat de Pallas in het Vlie zeilree lag, toen de Stadhouder den Officieren van dit en drie andere schepen bevel gaf, om vooreerst niet uit te zeilen. In hetgene daar verder voorviel met Decker, Tulleken en den Luitenant Aegidius van Braam wordt Bouricius niet genoemd.
In 1788 en 1789 was Bouricius met de Pallas, een vieren-veertiger, in de Middellandsche zee, onder het eskader van den Kapitein J. Schrender Haringman, en werd door dien Bevelhebber met zijn schip en de Castor Kapitein van Capelle naar Gibraltar gezonden, om een wakend oog op de Marokkanen te houden.
Terwijl hij in 1793 met 's Lands hulk de Dwinger in het Vlie lag, ontstond er den 15den Maart brand op dat vaartuig, hetwelk te vergeefs noodschoten deed, daar eene zware mist de loodsschuiten belette