geschut van Tanger loopende, zonk. Bij een later gevecht, waarbij op nieuw een Algerijn vernield werd, was Boudaan mede tegenwoordig. Wegens het niet nemen van eerstgenoemd roofschip, werd het gedrag van Boudaan voor eenen Krijgsraad beoordeeld, doch hij van pligtverzuim vrijgesproken. Zelf op een schip bevel voerende, voegde hij zich, in 1736, met Kapitein van der Waaijen, bij den dapperen Kapitein Lambrechts, die voor Marokko kruiste. Terwijl Boudaan, in Augustus 1737, de wacht voor Salee hield, veroverde de beide anderen eene Moorsche bark, joegen eene andere op strand, en hernam van der Waaijen, onder het geschut der forten van Tanger een rijk geladen Fransch koopvaardijschip. In 1742 behoorde Boudaan onder de Kapiteinen naar de Oostzee bestemd, ter bescherming van de koopvaardij tegen de Zweden, en had het bevel over de Middelburg van 34 stukken. Met het eskader van acht schepen, den Engelschen ter hulp gezonden in 1745, bij de landing van den Pretendent, voerde hij de Assendelft van 54 stukken. Door een groot getal zieken onder hun scheepsvolk belemmerd, waren Kapitein Boudaan en Frensel verpligt de vloot te verlaten en zeilden naar Lissabon, waar zij een geruimen tijd vertoefden, en zich in November weder voegde bij de Vereenigde Britsche en Nederlandsche vloot. Allerlei oorzaken, de overmoed der Engelschen, de flaauwheid van den Luitenant-Admiraal Grave en vrees voor vijandelijkheden van Frankrijk drongen tot de terugroeping van het eskader. Boudaan evenwel bleef met anderen, onder den Vice-Admiraal 't Hooft achter, en hielp een Fransch fregat en eenige koopvaardijschepen veroveren. Eindelijk werden ook de overige teruggeroepen en ontslagen van eene dienst,
waarin, volgens schrijven van Boudaan niets dan hunne ruïne en schande te behalen was. Waarschijnlijk hielp hij ook in 1747, het Vaderland op de Schelde verdedigen, en werd in 1750 bij de Amsterdamsche Admiraliteit, door Willem IV tot Schout bij Nacht aangesteld. In die hoedanigheid werd hij aan het hoofd van een eskader van acht schepen, naar de Middellandsche zee gezonden, ter beteugeling van de Algerijnsche roovers. Doch deze waren niet in staat vele schepen in zee te brengen en ontweken de Nederlandsche vloot, welke alleen met beleid en goeden uitslag de koopvaarders kon beschermen. Dit geschiedde in 1755. Na veertien maanden keerde Boudaan naar het Vaderland terug, en schijnt na die tijd niet meer in 's Lands dienst gebruikt te zijn. Hij overleed ongehuwd en wordt onder de kundigste en moedigste Zee-Officieren van dien tijd geroemd.
Zie Kok, Vaderl. Woordenb.; Stuart, Vaderl. Hist., D. I. bl. 179; de Jonge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 43 en volg., 85, 98, 117, 141, 145, 279, 297.