[Sijdts, Sikko of Sixtus van Botnia]
BOTNIA (Sijdts, Sikko of Sixtus van), zoon van Sijdts van Botnia en van Bauk van Camstra, gezegd Heringa, werd door Koning Filips den 20sten Mei 1578 aangesteld tot Grietman van Wymbritseradeel, doch eerst den 29sten April van het volgende jaar beëedigd. In het hoofd der commissie, deed men den Koning zeggen: ‘dat hij, om het goede berigt, hem gedaan van den persoon van Sixtus van Bottnija, van zijne wetendheid en bekwaamheid, en zich volkomen betrouwende op zijne regtvaardigheid en goede ernstigheid, hem tot dien post aanstelde.’ Ofschoon uit naam van de Spanjaarden aangesteld, had hij reeds vroeger getoond, in het geheel niet Spaanschgezind te zijn: want hij was niet alleen teekenaar van het verbond der Edelen, maar ook onder diegenen, welke in 1572 pogingen aanwendden om de Friesche steden in de magt van den Prins van Oranje te brengen. Hij was een voorstander van de Unie van Utrecht, en een bekwaam man, die zeer in gunst stond bij den Stadhouder en het toenmalig Hof: want in 1580 afstand willende doen van zijnen post als Grietman, werd hij door beide met moeite overgehaald, om van zijn voornemen af te zien, daar men verklaarde in die gevaarvolle lijden hem niet te kunnen missen. Vele jaren was hij Volmagt ten landsdage, en den 26sten Maart 1603 Gedeputeerde uit Westergoo. Men zegt, dat hij in 1615 overleden is. Hij was gehuwd met Tet van Douma.
Zie van Meteren, Nederl. Hist., D. II. bl. 71, die hem abusivelijk Botma noemt; Hooft, Nederl. Hist., bl. 247; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 828; F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., D. II. bl. 712; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. II. bl. 270 en 271, St. III. bl. 485-487; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Jhr. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. der Grietm., bl. 297 en 298.