Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk

[Jacob van Boskoop]

BOSKOOP (Jacob van), schijnt in het midden der vorige eeuw de Dichtkunst beoefend te hebben, althans wij vinden van hem vermeld:

Vernedert Nederland in de Beginselen verhoogt en opgeluystert door de algemeen, onverwagte, spoedige, gelukkige, hoogtydige en plechtige Verkiezinge, Aanstelling en Inhuldiging, van zyne Hoogheyd den Heere W.C.H. Friso tot Stadhouder enz. enz. Opgedragen aan Zijn Vorstelijke Hoogheyd, deszelfs Koninglijke Gemalinne en verdere luysterrijke Familie, met een Voorrede aan gansch Nederland toegezongen. Rotterd. 1747. 4^o.

Aangezien wij dit werkje evenwel slechts bij name kennen, kunnen wij over de dichterlijke waarde evenmin oordeelen, als wij weten te zeggen, of de volgende werkjes van van Boskoops hand in proza of in verzen geschreven zijn.

Het in de Beginselen Verhoogde Nederland, verder opgeluystert: Inzonderheyd door het Erflijk verklaaren der hooge

Waardigheyd des Stadhouderschaps met den aankleeve deszelfs in de regt Vorstelyke Familie Zijns Doorl. Hoogh. Willem Carel Hendrik Friso, zoo in de Mannelyke als Vrouwelyke Linie, alsmede door de daar opgevolgde hooge geboorte van Willem V, Graaf van Buuren enz. 2de stuk. Rotterd. 1748. 4^o.

Nederlandsche herstelde Luyster, nog merkelijk aangewassen door de blyde opdaging eener langgewenste Vreedezon, enz. of de gesloten Vreede in deszelfs verwonderenswaerdige Opkomst, zijnde dit het 3de en laatste stukje. Rotterd. 1749. 4^o.

Gedenk-Pylaar, omvlogten op het 60ste jaar der Geboorte van den Heer Ds. B. ten Dam, Predikant te Rotterdam. Rotterd. 1749.

Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. IV.