[Balthasar Bort]
BORT (Balthasar), geboren in 1626, werd in 1662 door het hoog bestuur van Neêrlands Indië met eene vloot van 12 schepen uitgezonden, om een gezantschap naar China over te brengen, op welken togt hij den 12 Augustus van dat jaar de stad Swatia, den 17 November die van Chittat en voorts nog 27 zoo groote als kleine schepen op de Chinesche kusten vernielde. In het volgende jaar vertrok hij den 17 Junij, met eene tweede vloot van zestien schepen van Batavia derwaarts. En hoewel een woedende storm, den 7 September, voor de rivier van Hoksieuw de vloot overviel, ja die in veel gevaar in de onbekende Baai van Heytan wierp, had hij niet alleen het geluk van zich uit dien grooten nood te redden, maar ook op de hoogte van Quemuy de tegens hem in zee gebragte vloot der Chinezen, die omtrent 250 schepen sterk was, nadat er drie van in den grond geschoten waren, uit zee te jagen. In erkentenis van dit heldhaltig gedrag in beide deze togten gehouden, werd Bort, den 15den October 1685 tot Opperbestuurder van Malakka aangesteld en drie jaren daarna, op uitdrukkelijke aanschrijving der Heeren Zeventienen, tot eersten Landvoogd van dat gewest verheven. Sedert van daar te Batavia teruggekeerd, werd hij, in het jaar 1670, Buitengewoon Raad, en, na dit ambt acht jaren bediend te hebben, Lid van den Gewonen Raad. Nadat Bort in 1679 reeds tot President van Justitie was aangesteld, werd hem in 1681 den moeijelijken post van Directeur-Generaal van den Handel opgedragen, dien hij met onvermoeiden ijver tot aan zijn overlijden, den 11 Januarij 1684, waarnam, van welk afsterven de gedachtenis op eenen gouden begrafenispenning bewaard wordt.
Er bestaat een portret van hem in breed 4o.
Zie Borts Voyagie naar de kust van China en Formosa, berymt door M. Cramer, Amst. 1670. 8o; Valentijn, Oud- en Nieuw-Oost-Indiën, D. IV. A. bl. 368, 370, 371, 384, C. bl. 9 en 10, D. V. A. bl. 349; van Loon, Nederl. Historip., D. III. bl. 306 en 307; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bl. 630 en 631.