[Philibert van Borssele]
BORSSELE (Philibert van), oudste zoon van Wolfert van Borssele en Maria van Lier, geboren te Goes, waar zijn vader destijds Baljuw was, was Burgemeester te Tholen, naderhand in 1625 Rentmeester Beoosten-Schelde te Zierikzee, welken post hij niet lang heeft bekleed, doordien hij den 17den Januarij 1627 in genoemde stad overleed. Uit eenige gedichten van hem in den Zeeuwschen Nachtegaal geplaatst en een voor P. Merula, Tractaat over de Wildernissen blijkt, dat hij een beoefenaar van de Nederduitsche Dichtkunst was.
Ook was hij de Dichter der beide volgende werkjes.
Strande oft gedichte van de Scelpen Kinckhornen ende andre wonderlycke zeescepselen, tot lof van den Scepper aller dinghen. Haarl. 1611. kl. 8o. tweede druk Amst. 1614. 4o, welk werkje in 1838 door de Antwerpsche Rederijkkamer den Olijftak te Antwerpen in 8o herdrukt is.
Den Binckhorst, ofte het leven des ghelucsalighen ende gherustmoedighen Landlevens. Aen Jonckheer Jacob Snouckkaert, Heere van den Binckhorst. Amst. 1613. 4o.
Hij was gehuwd met Lucretia van Hersbeke en liet vier zonen en eene dochter na.
Zijne zinspreuk was Van monde Sober, bli van geest, Simpel van hert, zijnde een anagramma van zijnen naam.
Zie Smallegange, Cronyk van Zeel., bl. 394; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 65; de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 395; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. II. bl. 65, aant.; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Mr. J.C.W. Le Jeune, Bouwst. voor de Nederl. Letterk., St. II. bl. 78-96; Algem. Konst- en Letterb., 1846, D. I. bl. 5; Catal. voor de Biblioth. der Maatsch. van Nederl. Lett. te Leiden, D. I. bl. 236.