[Adolf van Borssele]
BORSSELE (Adolf van), Heer van Schellach en Spreeuwenstein, zoon van Wolfert van Borssele, Heer van Spreeuwenstein, en van Magdalena van Borssele van der Hooge, geboren in 1527, was Erfbaljuw van Brouwershaven en Lid der Edelen, toen Filips II, op den 20sten September 1549, te Reimerswaal, als Graaf van Zeeland gehuldigd werd, gelijk ook later.
Hij was een man van gezag; zoo als onder anderen daaruit blijkt, dat Willem I, als voogd over zijnen zoon Philips Willem, voor dezen in 1562 de waardigheid van Eerste Edele, als Heer van St. Martensdijk begeerende, Adolf van Borssele als Vertegenwoordiger van dien zoon voorstelde.
In en na de omwenteling bleef hij den Koning genegen. Hij overleed te Vere in 1584 en was gehuwd eerst aan Catharina, natuurlijke dochter van M. van Hoorn, Heer van Gaasbeek, en daarna aan Levina Tuyl van Serooskerke en was dus de zwager van Philibert van Thuyl en Bruynink van Wijngaarden, Rentmeesters Bewesten- en Beoosten-Schelde, beide ijveraars voor de belangen van den Koning. Adolf van Borssele liet na twee zoons en eene dochter.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. III. bl. 618; Smallegange, Cronyk van Zeel., D. I. bl. 393; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 65; (Beaufort), Leven van Willem I, D. I. bl. 285; W. te Water, Hoogadel. Zeel., bl. 74; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 133 en 134.