af te houden, zonder dat zulks evenwel iets baatte. De Vergadering in de schuilplaats, in 1624, verkoos hem in de provisionele directie en droeg hem de bediening van Leiden en eenige dorpen op. Den 17den Junij 1627 werd hij met Johannes Uyttenbogaerdt en Simon Episcopius uit hoofde van de gestadige ziekten en ongelegenheden van Nicolaas Grevinkhoven als vierde Directeur aangesteld en bezocht als zoodanig in 1629 met Episcopius onderscheidene kerken, om de inzameling voor de Societeit en voor de oprigting der kweekschool te bevorderen. Voorts had hij deel aan alle de belangrijkste verrigtingen der Directie tot den 26sten Augustus 1630, toen hij, reeds ziek de vergadering der Directeuren te Alkmaar nog bijwoonde, maar naar Amsterdam verreisde, en daar weinige dagen later overleed.
Van zijne hand was:
Brief van weege de Remonstrantsche Predikanten, geschreven aen haere vervolgde en verdrukte gemeenten over de grouwelijke conspiratie, die geseit wordt voorgenomen te sijn tegen den welstandt van 't Landt en den Prince van Oranje.
Of zijne tijdgenooten Samuel van den Borre, Predikant te Groot-Ammers, en Antipas van der Borre, Predikant te Ottoland, beide hevige Contra-Remonstranten, bloedverwanten van hem waren, hebben wij niet kunnen ontdekken.
Zie Uytenbogaert, Kerck. Hist., bl. 1144-1146, 1163 en 1164; Brandt, Hist. der Reform., D. II, bl. 51, 135, 136, 459-461, 820, 905, 916, D. III. bl. 46, 171, 347, 680, 701-706, 233, 734, 753*, 755*, 756*, 899, D. IV, bl. 491, 965, 966, 1002, 1011-1017; J. Tideman, De Remonstr. Broed., bl. 3, 29, 30, 78, 81, 138.