Boreel bragt, in 1678, bij eene handeling te Brussel, met den Hertog van Villa Hermosa, zeer veel toe ter wegruiming der bezwaren tegen het sluiten van den vrede te Nijmegen, welke hij mede als Extraordinaris-Envoyé onderteekende. Na den gelukkigen afloop van dit werk vertrok hij in 1678 als Extra-ordinaris-Ambassadeur naar Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, en handelde aldaar over den voorslag van dit Hot, tot het sluiten van een verbond. In 1680 in het Vaderland terug gekeerd, werd hij in 1681 Hoofd-Officier te Amsterdam. Dit gewigtig ambt nam hij tot in 1691 waar, toen hij Burgemeester dier stad werd, welke waardigheid hij ook in het jaar 1693 en eenige volgende bekleedde. Tijdens de herroeping van het Edict van Nantes was hij een der Commissarissen, belast met de zaken der vlugtelingen, en zijne verigtingen als zoodanig worden uitbundig geprezen. Bij het geweldig oproer, hetwelk Amsterdam in 1696 schokte, werd zijn huis het doel der plunderzucht, en grootendeels, met het kostbaar huisraad vernield; later erlangde hij schade vergoeding tot f 28750,00. Den vredehandel te Rijswijk woonde hij als eerste Extra-ordinaris-Ambassadeur en Gevolmagtigde wegens den Staat der Vereenigde Nederlanden bij, en hij hielp dezen Vrede bevorderen, doch mogt de sluiting daarvan niet beleven. Hij stierf gedurende de onderhandelingen, vier weken voor het teekenen van den Vrede, op het Huis Meerestein, den 21sten Augustus 1697. De Staten erkenden zijne verdiensten, bewezen aan zijne nagedachtenis gelijke eer, als aan die van zijnen vader, en lieten hem op 's Lands kosten statelijk begraven.
Bij zijne echtgenoote Isabella Coymans liet hij vier zonen en drie dochters na, zijne zonen waren Balthazar Boreel, Schepen en Raad der stad Amsterdam, Bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij en Gecommitteerde Raad van Holland; Willem Boreel, die volgt; Jakob Boreel, Commissaris van 's Lands posterijen te Amsterdam, en Jan Hieronimus Boreel, Secretaris en later Schepen dier stad.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. V. bl. 250-256, 567-577; Hollandtse Mercur., D. XXIX. bl. 89-91; van Loon, Nederl. Historip., D. III. bl. 242 en 243, D. IV. bl. 159; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 322; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 52-55; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. bl. 3-5, 43 en 44, D. XVI. bl. 310-313, 357, 488; de zelfde, Beschr. van Amst., St. I. 631, 635, 671, 714, 715 en 718; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. bl. 749, 773-789, Koenen, Geschied. der Fransche Vlugtel. in Nederl., bl. 356; Sypesteyn en de Bordes, de Verdedig van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. bl. 91, uit familiepapieren aangevuld.