Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk

[Johan Boreel]

BOREEL (Johan), Heer van Westhoven, derde zoon van Johannes Boreel en van Agnes Hayman, werd in het jaar 1621 te Middelburg geboren. Na met lof zijne studiën, inzonderheid in de Godgeleerdheid, ten einde gebragt te hebben, werd hij in het jaar 1651 Schepen, vervolgens Raad en meermalen Burgemeester zijner geboortestad, was ook wegens haar Gecommitteerde in de Staten van Walcheren, en bekleedde bovendien de volgende luisterrijke bedieningen. In 1656 werd hij bij de Staten van Zeeland verkozen, tot het bekleeden van de Commissie bij de Chambre Demie-partie te Mechelen. In 1665 benoemde men hem, benevens Rutgert Huigens en den Raadpensionaris Johan de Witt, als Gevolmagtigde wegens Hun Hoog Mogenden op 's Lands vloot. Den 7den September 1666 werd hij te Harderwijk tot Doctor in de Regten bevorderd. In 1667 werd hij, benevens Mr. Johan Meerman, Burgemeester en Raad der stad Leiden, als Extraordinairis Ambassadeur naar Engeland gezonden, hetwelk in 1668 werd verwisseld met den titel van Ordinaris Ambassadeur. Dezen post bekleedde hij tot in 1672, als wanneer men andermaal het oog op hem liet vallen, om hem als Gedeputeerde op 's Lands vloot te plaatsen, doch zijne kort daarop volgende dood verhinderde zulks.

Boreel is nooit getrouwd geweest; hij stierf den 30sten Maart 1673, na eene kortstondige ziekte, en werd te Middelburg in de Oude of St. Pieterskerk begraven.

Zie Hollandtse Mercur., D. XVI. bl. 103 en 104; Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. VI. bl. 72-76; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 384; Brandt en Centen, Hist. van Enkh., D. II. bl. 233; de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., bl. 5-7; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIII. bl. 154, 279, 390, 445, 457, 477, 479, D. XIV. bl. 6, 42 en 43; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. bl. 790 en 795; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IX. bl. 183, 205; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. I. bl. 368.