[Adriaan Bonzer]
BONZER (Adriaan) of Adrianus Bonzerus, geboren te Gouda, in of omtrent het jaar 1533 uit een aanzienlijk geslacht, voltrok, na in zijne vaderstad in de eerste gronden der letterkunde te zijn onderwezen, zijne studiën met veel roem te Leuven, oefende zich eerst in de wijsbegeerte en vervolgens in de godgeleerdheid. Men wil, dat hij den beroemden Viglius als kopiïst ten dienste gestaan heeft, en dat hij aan dezen Staatsman zijne bevordering had te danken, want Licentiaat in de Godgeleerdheid zijnde, werd hij, door zijn toedoen, Deken en Pastoor van Middelburg, doch toen die stad in 1577 aan den Prins van Oranje overging, moest hij die ruimen, en werd met de bezetting naar de Fransche kust overgevoerd, alwaar hij eerst Pastoor van Dixmuiden werd, en kort daarop Pastoor en Kanunnik van St. Martinus hoofdkerk te IJperen, doch na dat deze stad ook in handen van de Prinsgezinden gevallen was, keerde hij naar Gouda bij zijne bloedverwanten terug, bij wie hij verbleef tot in het laatst van 1584, als wanneer hij, daar IJperen weder in de magt der Spanjaarden geraakt was, in zijnen post werd hersteld, dien hij bekleed heeft tot zijne dood; welke voorviel in 1592. Men vindt van hem getuigd, dat hij een uitnemend Prediker was. Hij stichtte bij uitersten wil in het collegie van Paus Adriaan VI te Leuven, eene beurs voor eenen Godgeleerde.
Zie Walvis, Beschr. van der Goude., D. I, bl. 227, 283-285; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. IV, St. III, bl. 14; 's Gravezande, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijk., bl. 445; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII, bl. 721 en 722, de Chalmot, Biogr. Woordenb.; D. III, bl. 302 en 303.