[Jan Bont]
BONT (Jan) ook Jan Davids Bont, Kapitein ter zee, was een dapper man, die de Ruiter in het jaar 1661 naar de Middellandsche zee en in het jaar 1665 naar de Kust van Guinea vergezelde. In 1666 woonde hij als Bevelhebber van het fregat de Kleene Harder van 20 stukken en in 1672 en 1673 als Kapitein van het linieschip de stad Utrecht, van 66 stukken, alle de zeeslagen met eer bij. In 1676 nam hij deel aan den togt van Jacob Binckes naar West-Indië, waar hij bij Guadeloupe met onverschrokken moed met zijn schip Agatha, een vier en veertiger, streed tegen twee Fransche schepen van de Grancey, een van 40 à 50 en een van 70 à 80 stukken, op welke laatste de Grancey zelf bevel voerde; doch in dat zelfde jaar, met een gedeelte van het eskader van Binckes, door dezen naar Tabago vooruitgezonden, stevende hij van daar naar Cadix en voorts huiswaarts, zonder genoegzame reden of verlof, weshalve hij bij de Admiraliteit te Amsterdam in hechtenis geraakte en veroordeeld werd om onthalsd te worden; welk vonnis den 5den Februarij 1677 in de gezegde stad aan hem werd uitgevoerd. Hij kwam op het schavot, in eene kamerjapon, waarom eenen rouwmantel was geslagen. De nieuwsgierigheid om zijne teregtstelling te zien, was zoo groot, dat eenige personen doodgedrongen werden.
Zie Hollandsche Merourius 1677, bl. 88; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 396, 449, 469, 510, 652, 684, 712, 785, 812; van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. II. bl. 243; de Jonge, Nederl. Zeew., D. II, St. II, bl. 257, 323, 389; D. III, St. II, bl. 298, 305, 316 en 317.