Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 782]
| |
zeeslag met eere bij, en had, bij veel schade aan masten en raas, vijf dooden en veertien gekwetsten. Op den vierden dag van dien slag was de Vice-Admiraal de Liefde van zijn eigen ontreddend schip op dat van du Bots overgegaan. Even zoo streed hij in den slag van den 4den Augustus 1666 en bevond zich onder het eskader van den Vice-Admiraal Bankert, dat zich in de Spleete moest begeven om de nakomende schepen te bewaren. Hij hielp aldaar de schepen van de gesneuvelde Admiralen Jan Evertsen, Tjerk Hiddes de Vries en van den Vice-Admiraal Koenders ontzetten. Vooral kweet hij zich roemwaardig bij den togt naar Chattham. Met anderen benoemd om de rivier van Londen op te varen, ter aantasting van twaalf Engelsche fregatten en twintig Barbadosvaarders, welke aanslag mislukte, werd hem, later opgedragen met zes andere Kapiteins, de rivier op te zeilen, het kasteel Upnor te beschieten en de branders aan de Engelsche koningsschepen aan te brengen. Aan dit bevel werd met allen ijver en den besten uitslag voldaan. Kort daarna werd hij gesteld onder het bevel van Kapitein Vollenhoven, om met Kapitein Smient tusschen de Schotsche en Engelsche kusten te kruissen. Op dien togt had hij het geluk het schip van Jan Tasscher, door twee Schotsche Kapers genomen, te hernemen, waarbij een dier Kapers veroverd werd. Hij veroverde nog een Engelsch scheepje, maar was door den mist van het eskader van van Gent afgeraakt en genoodzaakt, door gebrek aan victualie, naar het Vaderland te stevenen. Na den vrede van Breda aan land gebleven, huwde hij den 9den Julij 1669 met Maria van Bleiswijk, de dochter van den toen reeds overledenen Burgemeester van Schiedam, Hugo van Bleiswijk. Waarschijnlijk heeft hij in het zelfde jaar nog eenen zeetogt gedaan, maar in April 1671 werd hij naar Smyrna gezonden, tot bescherming der koopvaardijvloot. Bij zijne terugkomst met eene rijkgeladene vloot van zes en zestig koopvaarders, had Adriaan de Haze, het opperbevel over de zes oorlogschepen van het convooi, du Bois had het bevel over de voorhoede, Cornelis Evertsen de jongere over de achterhoede. Naauwelijks bij het eiland Wight gekomen werden zij den 23sten Maart 1672 door den Engelschen Schout bij Nacht Holmes aangetast, die zoodanig door de Nederlanders ontvangen werd, dat hij met zijne twaalf schepen moest afdeinzen. Daar de Haze des avonds gesneuveld was, voerde du Bois den volgenden dag het opperbevel en weerde zich met onwrikbaren moed met zijnen vier en veertiger, tegen Holmes die 80 stukken voerde, en nog twee fregatten, met dat gelukkig gevolg, dat, ofschoon zijne linkerhand des avonds van den 24sten Maart werd afgeschoten, en het hevel voor een tijd op den Kapitein der soldaten, Gerolf van IJsselmuiden overging, du Bois de vloot behouden in het Vaderland binnenbragt. Alleen drie koopvaardijschepen waren veroverd, en het fregat van Jan Jansen van Nes, dat, na | |
[pagina 783]
| |
eene heldhaftige verdediging en den dood des Kapiteins, genomen werd en zonk. Du Bois schijnt verder in 1672 niet in zee te zijn gegaan, daar zijne wond hem dit belette, maar in 1673 voerde hij het bevel op de Ridderschap van 64 stukken, onder het eskader van den Luitenant-Admiraal Banckert. In het gevecht van den 7den Junij 1673 nam hij een Franschen brander, en had reeds het volk met den Kapitein aan boord gehaald, toen zich eene Amsterdamsche sloep van het schip zelve meester maakte. Meenende een Engelsch schip van 58 stukken aan boord te leggen, werd zijn groot marszeil afgeschoten en de meerdere bezeildheid van den Engelschman, wiens voormarszeil mede weg was, redde dezen. In dezen slag had hij drie dooden en drie schoten onder water, zoodat hij naauwelijks met vier pompen zijn schip lens kon houden. Ook den slag bij Kijkduin heeft hij bijgewoond. Hij was in 1674, bij de vloot die, onder Cornelis Tromp, naar de kusten van Frankrijk en Spanje werd gezonden, en zeilde met zijn schip Groot Hollandia, onder het eskader van den Luitenant-Admiraal Aart van Nes. Een der eersten bij de landing op het eiland Noirmoustiers zijnde, kwam hij met een schot door zijnen rok vrij. Toen de vloot, op de hoogte van St. Sebastiaan, vaneen scheidde, en van Nes en Banckert terugkeerden, bleef du Bois met Jan van Nes, Almonde en Panhuis, op uitdrukkelijke begeerte van den Opperbevelhebber, Tromp, bij zijn eskader. In de baai van Rosas hielp hij mede de landing van 1200 man bevorderen. Doch op dezen togt gebeurde juist wat hij zelf geschreven had: ‘naer myn oordeel sulle wij met onse kostelycke vloot weynigh uytrighten.’ Hij keerde in December 1674 in het Vaderland terug. Hier eindigde weldra zijn levensloop. Te 's Gravenhage zijnde met zijnen vriend Kapitein Adriaan Poort, ter verkrijging van de hem toekomende gelden, werd hij door eene hevige kwaal in de nieren aangetast en naar Schiedam vervoerd, waar hij den 26sten December 1676, zeker nog niet in gevorderden ouderdom, overleed. Du Bois blijkt uit alles een moedig, verstandig, stout en regtschapen Zeeman van den ouden stempel te zijn geweest, een liefderijk echtgenoot en vader, godvruchtig, eenvoudig en nederig. Hij was een bijzonder vriend van den Admiraal de Ruiter, wien hij met een brief op zijne bruiloft noodigde.
Deze berigten zijn voor een groot gedeelte uit de brieven van du Bois aan zijne huisvrouw bijeengebragt. Zie voorts Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D V. bl. 443, D. VI. bl. 711; Sylvius, Hist. onzes tijds, B. III. bl. 191 en volg.; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 407, 777, 786, 813, 894; Montanus, Leven van Willem III, D. I. bl. 104; de Jonge, Nederl. Zeew., D. II. St. II. bl. 437, 444, D. III. St. I. bl. 56-62; Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam, Jaarg. 1851 bl. 14 en 15, de Navorscher, D. III. bl. 232. |
|