Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk

[Abraham Bogaert]

BOGAERT (Abraham), geboren te Amsterdam in 1663, kwam na onderscheidene reizen in mindere rangen te hebben afgelegd, in 1701 als Opperheelmeester te Batavia, maar werd toen de Guuverneur-Generaal Willem van Oudshoorn vernam, dat hij schrijver en dichter was, op het kantoor van de Generale visite geplaatst, niet lang daarna kreeg hij den rang van Koopman. Na voorts eenen togt te hebben gedaan naar Bengalen, Ceilon, de kust van Malabar en de Molukken, kwam hij in den zomer 1706 naar het Vaderland terug, vestigde zich als Apotheker in zijne geboorteplaats en overleed aldaar in 1727. Zijne zinspreuk was: Proficit et Recreat (Het is nuttig en vermakelijk)

Hij gaf bij zijn leven onderscheidene Dichtkundige en andere werken uit, die zich doorgaans meer door geleerdheid dan door smaak onderscheiden, en van welke sommige doen blijken dat hij een niet onverdienstelijk penningkundige was. Ook voorzag hij den Amsterdamselien Schonwburg van vrij goede vertalingen van Fransche tooneelstukken. Ous zijn de volgende werken van hem bekend:

Satyra VIII of Achtste Berispdicht in Nederduitsche vaerzen vertaelt en met Aantekeningen voorzien, onder de zinsprenk Proficit et recreat. Amst. 1693. kl. 8^o.

Alexander de Groote, treursp. naar het Fransch van Racine. Amst. 1693. kl. 8^o.

Stratonice, treursp. naar het Fransch van Quinault. Amst. 1694. kl. 8^o.

De Pleiters, blijsp. naar het Fransch van Racine. Amst. 1695. kl. 8^o.

S. Schyn voet's Muntkabinet der Roomsche Keizers en Keizerinnen, in vaarzen beschreven door A. Boogaart. Amst. 1695. 8^o.

Keurstoffen van Aloude Greikse en Romeinse Grootmoedigheden, in Bijschriften en Puntdichten. Amst. 1697 kl. 8^o. met pl.

C. Suetonius Tranquillus, van de XII Keizers, uit het Latijn verduischt door A. Bogaert. Amst. 1699. met pl. 4^o.

C. Julius Cesars, Aantekeningen der Gallische, Burgerlijke enz. Oorlogen, uit het Latijn verduischt door A. Bogaert. Amst. 1709 2 deelen met pl. 8^o.

Roomsche Monarchy vertoont in de levens, bedrijven, Muntbeelden ea Gedenkpenningen der Westersche en Oosterscha Keizeren van Julius Cezar af tot Karel den VI. Amst. 1700. 2de druk. 1718, met pl. 8^o.

De gewaande Droes. klugtsp. Amst. 1711. kl. 8^o.

Historische Reisen door d'Oostersche deelen van Asia. Amst. 1711. 2de druk. Rott. 1730. met pl 4^o.

Rhadamistus en Zenobia. treursp. Amst 1713, kl. 8^o.

De Logenkamer of J. de Klerk van leugenen en lasteren overtuigt, door P. Burman uit het Fransch vertaalt (met opdracht aan Philalethes, van A. Bogaert), Amst. 1713.

Historie van de grontlegging der Nederlandsche vrijheid, Amst. 1716. 8^o.

Valerius Maximus Gedenkwaardige voorbeelden, zoo der Romeinen als der Uitheemsche volken; uit het Latijn vertaalt door A. Bogaert. Amst. 1721. kl. 8^o.

Gedichten. Amst. 1723. Leid. 1729. met pl. 4^o., waarin zijn zeer verdienstelijk dichtstuk Geuzenvelt, dat uitmuntende fraaije en krachtige plaatsen bevat.

Droevige schipbreuk van het fluitschip Arion. Amst. 1729 8^o.

Beschrijving der kersvloed van den jare 1717, vermengd met de gedenkwaardigste vloeden sedert den algemeenen. Amst. 1729 8^o.

Phocion, treursp. Amst. 1733 kl. 8^o.

Myrrha, treursp. Amst. 1743. kl. 8^o.

Sommigen schrijven Abraham Bogaert mede toe:

Het Nieuwsgierige Aegje, kluchtsp., Amst. 1679 kl. 8^o. en

De Buitensporige Jaloerse, kluchtsp., Amst. 1691 kl. 8^o. doch ten onregte want deze zijn van Anthonie van Bogaert van wien wij everigens geene bijzonderheden weten.

De afbeelding van Abraham Bogaert, door Houbraken in het koper gebragt, vindt men voor zijne Gedichten. Nog bestaat er een door A. de Blois, met een bijschrift van A. Moonen, en een in zwarte kunst door F. Schenk.

Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Kok, Vaderl. Woordenb.; J. de Vries, Proeve eener geschied. der Nederd. Dichtk., D. Ill. bl. 21; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk., D. I. bl. 200, 202, 247, b. 63. D. II. bl. 514. 515 en 609; P.O. van der Chys Tijds. van Algem. Munt- en Penningkunde D. I. bl. 417 en 418.