Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Hermannus Boerhaave]BOERHAAVE (Hermannus), een achterneef van den voorgaande en zoon van Jakob Boerhaave, Predikant te Voorhout en van Hagar Daelder, geboren te Voorhout, den 31sten December 1668, ontving het eerste onderwijs in de geleerde talen van zijnen vader. Omtrent het twaalfde jaar zijns ouderdoms kreeg bij eene kwaadaardige verzwering in zijne linker dij, welke noch naar geneesnoch naar heelkundige behandeling luisterde, en hem in zijne letteroefeningen, gedurende meer dan vijf jaren, aanmerkelijk verhinderde. Doch na het mislukken van alle hulpmiddelen, ging hij, buiten hulp der Geneeskundigen, de genezing zelve ondernemen, door het gedurig te wasschen met zijn eigen water, waarin hij zout had laten smelten, en dit bragt hem eenigzins op het denkbeeld, om zich mede op de beoefening der Geneeskunde toe te leggen. In het jaar 1682 werd hij naar Leiden gezonden, om aldaar op de Latijnsche school zijne studiën voort te zetten, doch gereed om de Akademische lessen te gaan volgen, ontviel hem zijnen braven vader en daardoor ook alle uitzigten om zijne studie voort te zetten. Hij wist evenwel op zijne voogden te verwerven, dat hij, voor zoo verre zijn vermogen kon strekken, in de letteroefeningen mogt voortgaan. Alzoo begaf hij zich in 1684 naar de Leidsche Hoogeschool, waar hij in den Hoogleeraar Jacobus Trigland, den Burgemeester Daniel van Alphen en in Johannes van den Bergh, Seeretaris van Curatoren, edelmoedige beschermers vond. Met ijver legde hij zich op de Godgeleerdheid toe, alsmede op de Bespiegelende Wijsbegeerte en de Wiskunde. In het jaar 1689, gaf hij een blijk van zijn geleerdheid en welsprekendheid, in eene Akademische Redevoering, ter bewering: dat Cicero het gevoelen van Epicurus over het hoogste goed, wel begrepen en wederlegd | |
[pagina 727]
| |
hadGa naar voetnoot(1). De bezorgers der Hoogeschool beschonken hem hiervoor met eenen gouden eerepenning. In het zelfde jaar werd hij tot Doctor in de Wijsbegeerte bevorderd, na het verdedigen van eene Verhandeling over het onderscheid tusschen ziel en ligchaamGa naar voetnoot(2), waarin hij de gevoelens van Epicurus, Spinoza en Hobbes met grond wederlegde. Ter gelegenheid van de vertimmering, welke omtrent deze tijd aan het gebouw der Bibliotheek van de Hoogeschool plaats had, genoot de jeugdige Boerhaave een blijk van vertrouwen van de Curatoren, daar deze hem het toezigt over de boekerij opdroegen; terwijl zij in het volgende jaar zijne moeite, bij voorraad met 200 gulden beloonden. De Beschermheeren des jongelings vonden in hem zoo vele vlugheid en vatbaarheid, dat zij niet aarzelden, ook de Geneeskunde bij de Wetenschappen te voegen, welke hij, die uit zich zelven zich reeds op de Regtsgeleerdheid en Staatkunde toelegde, met zoo veel geluk beoefende; hij begon nu op de zelfde wijs, als in zijne Godgeleerde studiën, de oude Geneeskundigen, van Hippokrates af, naar de tijdorde te lezen. Met het vaste besluit van Christenleeraar en tevens Geneesheer te wezen, liet Boerhaave zich den 15den Julij 1693 te Harderwijk tot Doctor in de Geneeskunde bevorderen, bij welke gelegenheid bij een vertoog verdedigde: Over het noodig onderzoek van de uitwerpselen der zieken, als teekenenGa naar voetnoot(3). Een bijzondere omstandigheid was echter oorzaak dat hij zijn voornemen om den Christenkerk als Leeraar te bedienen varen liet. Zich op zekeren tijd in eene trekschuit bevindende, trof hij aldaar eenen onbesuisden ijveraar aan, wiens uitvaren tegen Spinoza, hij door de vraag, of hij de werken van Spinoza gelezen had? tot zwijgen bragt. Dit was genoeg om hem, die, zoo als wij gezien hebben, vroeger zelfs tegen Spinoza geschreven had, als volgeling van dien Godverzaker af te schilderen. Boerhaave bevroedde nu maar al te wel, dat hij met dit vooroordeel tegen hem, er moeijelijk in slagen zoude, om als Christenleeraar eene standplaats te bekomen, terwijl deze ontmoeting tevens bij hem eene afkeer verwekte, tegen eenen stand, waarin men door een onschuldig gezegde zoo ligt verketterd kon worden. Van toen af wijdde hij zich dus geheel en met den meesten ijver aan de Geneeskundige Wetenschappen toe, en bleef, als Geneesheer te Leiden, niettegenstaande hij meermalen door een zeer aanzienlijk Heer, die in blakende gunst stond bij Koning Willem III, was aangezocht, om zich, onder de beste vooruitzigten, te 's Gravenhage te vestigen. Te Leiden werden echter zijne geheel uitstekende bekwaamheden, eene geruime tijd, | |
[pagina 728]
| |
slechts aan weinigen bekend, zoodat hij zich genoodzaakt zag om, ten einde in zijne behoefte te voorzien, tevens jongelieden in de Wiskunde te onderwijzen. Door gunstig toedoen van een zijner beschermers, den edelen van den Bergh, werd Boerhaave eindelijk in 1701 tot Lector in de theorie der Geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden aangesteld; welken post hij den 8sten Junij aanvaardde met eene Redevoering, welke eene tijdstip in de geschiedenis der Geeneskunde afbakent: de aanprijzing van de Hippokratische manier van beoefeningGa naar voetnoot(1). Hij werd daardoor hetgeen Baco voor de Natuurlijke Wijsbegeerte geweest was, die haar uit de doolhooven der bespiegeling tot den eenvoudigen en effen weg der waarneming terugbragt. Hij sloeg daarmede den bodem in aan de kunstige maar valsche theorie van Sylvius, en aan het misbruik, dat men van de Scheikunde ter genezing maakte; en hoezeer hij zich geneigd betoonde tot de zoogenoemde iatromathematische school, dat is de genezing des ligchaams met behulp der natuurkundige wetenschappen, zoo beschouwde hij echter in de praktijk het leven als een zamenstel van krachten, geenszins als een lijdelijk werktuig, en prees de eenvoudigheid, waardoor Hippocrates zich onsterfelijk had gemaakt, als het zegel der waarheid aan. Met welken roem de begaafde Leeraar de loopbaan van het hooger onderwijs intrad, bewijst niet slechts het groot en steeds toenemend getal zijner leerlingen; maar bijzonderlijk een beroep als gewoon Hoogleeraar der Geneeskunde, hem door de bezorgers van Groningens Hoogeschool aangeboden, welk aanzoek hij bescheiden van de hand wees, en bij de gelegenheid der vernieuwing zijner eerbiedige en dankbare gevoelens voor zijne Leidsche Beschermers, sprak Boerhaave eene voortreffelijke Redevoering uit Over den invloed der Werktuigkunde op de GeneeskunstGa naar voetnoot(2). De ongemeene toejuiching, waarmede zijne lessen werden aangehoord, deden Curatoren in het jaar 1703 besluiten, om hem, door verhooging zijner jaarwedde en toezegging, dat hij, bij de eerste voorkomende gelegenheid, tot gewoon Hoogleeraar zou benoemd worden, tot de belofte over te halen, om de Hoogeschool niet te verlaten. Hij bleef aan die belofte ook getrouw, ofschoon zijne bevordering tot gewoon Hoogleeraar nog tot in 1709 achterbleef toen hij den leerstoel in Genees- en Kruidkunde beklom; bij welke gelegenheid hij eene Redevoering hield Over de eenvoudigheid der GeneeskundeGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 729]
| |
In het jaar 1718 werd hem mede het Hoogleeraarschap in de Scheikunde aanbevolen en deze waardigheid aanvaardde hij met eene Redevoering Over de Scheikunde zich zelve van hare dwalingen zuiverendeGa naar voetnoot(1). Met welk eenen voorbeeldelozen roem hij alle deze posten bekleedde, met welk een ijver en gelukkig gevolg hij onderwees, is gebleken door het groot aantal kundige, bekwame en beroemde Geneesheeren, die uit zijne school zijn voortgekomen; zijne eenvoudige, duidelijke en bevallige wijze van voordragt was eene verwezenlijking van zijne zinspreuk: Simplex veri sigillum (het eenvoudige is het zegel van het ware). Niemand was er die de Geneeskundige school van Leiden tot eenen hoogeren, nooit te voren en niet ligt weder te wachten bloei verhief, dan de eenige en alleen met Hippokrates te vergelijken Boerhaave. In de Schei-, Planten en Ontleedkunde boven de meesten, die deze wetenschappen tot het hoofdvoorwerp hunner beoefening maakten, ervaren, legde hij zich bijzonder op de kennis en genezing der ziekten toe, en maakte daaraan niet slechts zijne kundigheden dienstbaar, maar beoefende ook, met de meeste vlijt en toegang tot de bronnen zelven, de schriften van Hippocrates en andere Geneeskundigen, die zijn spoor het meest gevolgd zijn. Door deze kundigheden en oefeningen voorgelicht, en bovenal door een juist oordeel, scherpen blik en veelomvattend genie geholpen en ondersteund, bragt hij eene hervorming in de beoefening der Geneeskunde te weeg, welke zijnen naam onder de weldoeners der menschheid met onvergankelijken luister zal doen prijken. De Natuur scheen den grooten man hare diepste geheimen tot heil der menschheid geopenbaard te hebben; de roem zijner uitstekende kunde verspreidde zich door geheel Europa; uit alle naburige landen werden zijne raadgevingen als zoo vele orakels ingeroepen, dagelijks kwamen vreemdelingen uit de afgelegendste gewesten, hem raadplegen en alle reizende geleerden hem bezoeken, zelfs Czaar Peter I gaf hem een bezoek en getroostte zich ruim twee uren wachtens eer hij hem kon te spreken krijgen. Maar ook geleerde Maatschappijen bleven niet achter om zijne kunde te vereeren door hem hun Lidmaatschap aan te bieden, zoo als de Akademie der Wetenschappen in Frankrijk reeds in 1715 en de Koninklijke Maatschappij te Londen in 1730. Bij het genot van zulk eenen welverdienden roem, voegde zich het geluk en de voorspoed van Boerhaave's huis; lang leefde hij ongehuwd, naar de oude en loffelijke wijze der Batavieren (gelijk Schultens zegt) niet eer zijne gedachten op eene echtgenoot lettende, voor dat hij zijne fortuin gevestigd zag. Op den 17den September 1710, in den ouderdom van 42 jaren, trad hij in den echt met Maria Drolenveaux, de eenige dochter van Abraham Drolenveaux, Schepen der stad Leiden, wier beminnelijke | |
[pagina 730]
| |
hoedanigheden, zoo naar ligchaam als naar ziel, bijzonder geprezen worden. Gedurende 28 jaren leefden zij te zamen, en leverde hun huis, volgens allerlei eenstemmige berigten, het voorbeeld van eenen hemel op aarde op. Eenigzins nogthans werd al dit genot getemperd, daar van hunne vier kinderen slechts eene, de oudste, Joanna Maria Boerhaave, die den 19den Maart 1712 ter wereld kwam, alleen hare ouders overleefde. Met zijne vrouw en eenige dochter, bragt Boerhaave een groot gedeelte zijns levens op zijn landgoed, aan de vaart van Leiden naar Haarlem gelegen, door. Hoewel Boerhaave een gezond en zeer sterk gestel had, werd hij echter, nadat hij zich op eenen morgen te spoedig van het bed aan den dauw op het veld had blootgesteld, tot het doen van kruidkundige waarnemingen, in Augustus 1722, door een allerhevigst rhumatismus aangetast, hetwelk zulke verschrikkelijke pijnen veroorzaakte, dat hij genoodzaakt was, als geraakt, zonder zijne beenen te kunnen bewegen, maanden op den rug te liggen, omdat de woede der ziekte bij de minste beweging, met de dood dreigde. Met eene ongeloofelijke gelatenheid droeg Boerhaave dit leed, door den troost, dien hij in de godsdienst vond. Overigens lenigde hij zijne pijnen het best door met ingespannen gedachten alles te doorloopen, en in zijn geheugen terug te roepen, wat hij ooit over deze ziekte gelezen had. Zoo duurde het vijf maanden, tot dat hij eindelijk hersteld, hoewel nog zwak, zijne lessen weder opende, en bij die gelegenheid de ondubbelzinnigste blijken ontving, van de liefde, die zijne leerlingen hem toedroegen. Zoo deze ook niet overvloedig uit hunne schriften bekend ware, zoude zij het echter uit de vreugdebedrijven zijn, waarmede de studenten den dag zijner herleving voor hen vierden, terwijl de geheele stad hare regtmatige gevoelens omtrent hem door feestelijke verlichting te kennen gaf. Eene tweede zeer hevige ziekte overviel Boerhaave in 1727; en van dien tijd af telkens door verscheidene ongemakken geschokt, legde hij in 1729 zijn Hoogleeraarambt in de Schei- en Kruidkunde neder. Hij bleef echter zijne Geneeskundige lessen nog voortzetten tot kort voor zijn overlijden, hetwelk den 23sten September 1738 te Leiden voorviel, en eenen zoo algemeenen rouw verwekte, als zelden door eenig afsterven veroorzaakt werd. Hij ligt begraven in de St. Pieterskerk aldaar, waar de Regering der stad te zijner eer, in 1762, een gedeukteeken liet oprigten, met 's mans spreuk: Simplex sigillum veri. De nagedachtenis van Boerhaave werd den 4den November 1738 op eene waardige wijze vereerd, met eene Redevoering van den beroemden Albertus Schultens. Er bestaan van hem ongeveer twintig afbeeldingen, de voornaamste zijn, door Jan Wandelaar; door Johannes Houbraken; daarnaar in de Galerie Médicale van Vigneron en Doin, onder de Effigies bij P. van der Aa; door Cornelis Troost (geëtst), en daarnaar gesteendrukt door Kierdorff voor de Lofrede op Boerhaave | |
[pagina 731]
| |
door. J.L. Kesteloot; meer dan eens in zwarte kunst; voorts door Reinier Vinkeles in Koks Vaderl. Woordenb. en de Chalmots Biogr. Woordenb., en door Alexander Tardien. Het is bijkans onbegrijpelijk, dat onder zijne menigvuldige werkzaamheden en onder alle zijne tijdroovende beslommermgen de arbeidzame Boerhaave nog gelegenheid en lust kon hebben tot het opstellen van zulk eene menigte voortreffelijke, hoogst belangrijke, wetenschappelijke geschriften, van welke hij nog, bij zijn leven, grootendeels de uitgave bezorgde, en dan nog tot uitspanning de Toonkunst beoefende. Behalve de reeds bovengenoemde verhandelingen zien nog van hem het licht: Institutiones medicae in usus exercitationis annuae domesticos. L.B. 1708, 1713, 1720, 1727, 1734, 1746, in 8o. Parisiis, 1722, 1737, 1747 in 12o, welk werk, in alle Europesche talen en zelfs in het Arabisch, op last van den Mupht overgezet, door den geleerden Albert Haller, een van Boerhaave's grootste leerlingen, met bijvoegsels en verklaringen is uitgegeven, onder den titel van: Hermanni Boerhaavii, Praelectiones Academicae in proprias institutiones rei medicae. Gottingae 1739, 5 vol. 8o et 3 tom. 5 part. in 4o Taurin. 1742 et L.B. 1758, 7 vol. 4o, alsmede door P.A. Marherr en Anthonij de Haen, onder den titel van: Praelectiones in H. Boerhaave; Institutiones medicas, oum Praefatione Cranzii; Viennae et Lipsiae 1772. 8 vol. in 12o, terwijl Julien Offray de la Mettrie, de vertaler van het werk in de Fransche taal het ook met bijvoegsels vermeerderd heeft uitgegeven, onder den titel van: Institutions et Aphorismes. Paris 1743. 8 vol. en 12. Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis in usum doctrinae domesticae digesti. L.B. 1709, 1715, 1728, 1734, 1742, in 12o. Parisiis 1720, 1726, 1728, 1745, 1747, in 12o. Lovanii 1751, welk werk even als het voorgaande in alle talen van Europa, ook in het Arabisch is overgezet; terwijl onze beroemde landgenoot Gerard van Swieten, gedurende 20 jaren de vertrouwde en geliefde leerling van Boerhaave, naderhand Lijfmedicus van de Keizerin van Oostenrijk, eene voortreffelijke uitgaaf met zeer uitgebreide ophelderingen van de Aphorismi gegeven heeft, onder den titel van: Gerardi van Swieten, Commentaria in Hermannii Boerhaavii Aphorismos de cognoscendis et curandis morbis. 5 vol. in 4o, waarvan de drie eerste deelen in 1742, de tweede druk geheel in 1745-1762 het licht zagen, en waarbij men gewoonlijk de Index Gladbachii. Lugd. Bat. 1776 in 4o, voegt. Ook hebben de Aphorismi in het Nederduitsch het licht gezien, onder den titel van: Kortbondige spreuken wegens de ziehtens te kennen en te genezen, alsmede de Geneeskundige onderwijzingen, uit het Latijn vertaald door Cornelis Love Jz. Med. Doct. Amst. 1741. 8o. | |
[pagina 732]
| |
Index plantarum, quae in horto Academico Lugduno-Batavo reperiuntur. L.B. 1710, 1718. 8o. Index alter plantarum, quae in horto Academico Lugduno-Batavo aluntur, L.B. 1717 et 1720. 4o cum. XXX figur., in welk werk, voorafgegaan door eene geschiedkundige opgaaf der bestuurderen van den Leidschen Kruidtuin, reeds 4000 soorten beschreven worden. Libellus de materia medica et remediorum formulis. Lond. 1718. 8o. L.B. 1719, 1727, 1740, in 8o. Paris. 1720, 1740, 12o. Francof. 1720. 12o. Lovanii. 1750. 12o, traduit en français par de la Mettrie, Par. 1739, 1746. 12o. ook gedrukt bij wijze van aanhangsel in de verklaringen of Commentaria van van Swieten. vol. V. Oratio de vita et obitu viri clarissimi Bernard. Albini, ex decreto magnifici rectoris et. senatus amplissimi habita 22 Sept. 1721. L.B. 1721. 4o, mede opgenomen in zijne Opuscula. Epistola ad Ruischium, virum clarissimum, pro sententia Malpighiana de glandulis, Amstel. 1722, herdrukt bij de Elementa Chimiae, onder den titel van: Opusculum anatomicum de fabrica glandularum in corpore humano, continens binas epistolas, quarum prior est Hermanni Boerhaavii super hac re ad Fredericum Ruischium, altera Frederici Ruischii ad Hermannum Boerhaave, qua priori respondetur. Atrocis nec descripti prius morbi historia, secundum medicae artis leges concripta. L.B. 1724. 8o, ook in de Opuscula gedrukt. Atrocis rarissimique morbi historia altera. L.B. 1728. 8o, nogmaals in de Opuscula medegedeeld. Oratio, quam habuit cum botanicam et chemicam professionem publice poneret. L.B. 1729. 4o. Oratio de honore medici, servitute, habita quum iterum poneret rectoratum academiae. 8 Febr. 1731. L.B. 1731. 4o. Elementa Chymiae quae anniversario labore docuit in publicis privatisque. L.B. 1732Ga naar voetnoot(1) 4o, met de Opuscula omnia, voorts herdrukt te Parijs in 1733, 1753, 2 vol. 4o. met de Opuscula, Hagae Com. 1746, 8o, in het Fransch vertaald door Johannes Nicolaas Sebastiaan Allemand, naderhand Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Leiden, wiens vertaling door Hieronymus Gaubius is overgezien, Amst. 1752, 2 vol. 8o, vermeerderd door Pierre Tarin, Par. 1754, 6 vol. 12o, van welke de la Metrie een kort begrip heeft uitgegeven, onder den titel van: Abrégé de la theorie Chimique, tirée des écrits de Boerhaave, avec le traité du vertige. Par. 1741, 12o; terwijl er voorts nog onderscheidene Engelsche uitgaven van verschenen, als | |
[pagina 733]
| |
in 1733. 4o, door Dalhowe; in 1741, 4o, door Shaw; en eindelijk nog een Kort begrip, met beoordeelende aanteekeningen voorzien, door eenen ongenoemde, aan welke beoordeelingen door Rogers, onder den naam van Boerhaave, beantwoord is. Consultationes medicae, quas edidit A. Haller, cui adjectae sunt praelectiones de calculo. Gott. 1744. 12o. Introductio in praxin clinicam etc., herdrukt in 1749, op eene naauwkeuriger kopij van den Hoogleeraar Laurens Heister. Praelectiones de Morbis oculorum. Gott. 1750. 12o; door Haller uitgegeven. Praelectiones de Morbis venereis. Leid. 1751. Bovendien vond Boerhaave nog tijd om aan de Geneeskundige Letterkunde belangrijke diensten te bewijzen, door het bezorgen van keurige uitgaven der beroemdste werken, rijk in Natuuren Geneeskundige geleerdheid, als daar zijn: Car. Drelincurtii opera, curante Boerhaavio. Amst. 1717. Hag. Com. 1737 4o. Nicol. Pisonis, Selectiores Observationes cum praefatione Boerhaavi. L.B. 1718. 4o. And. Vesalii Opera anatomica et Chirurgica cura Boerhave et B.S. Albini. L.B. 1725. 2 vol. fol., hoewel B.S. Albinus hier medearbeider was, meent men dat het leven van Vesalius door Boerhaave alleen geschreven is. Barthol. Eustachii Opuscula anatomica. Delph. 1726. 8o. S. Vaillant, Botanicon Parisiense. L.B. 1727. fol. cum fig. Morgagni, Epistolae Anatomicae. L.B. 1728. 4o. Tractatus medicus de Lue Venerea praefixus aphrodisiaco, L.B. 1728 en 1731, 2 vol folio, ook in 12o uitgegeven, zijnde eene herdruk van een werk, de Morbis Veneris, in 1566 en 1567 te Venetië in twee deelen uitgekomen, en in 1599 door Lisus Luisinius op nieuws uitgegeven, doch nu door Boerhaave met eene voorrede verrijkt, welke dikwijls afzonderlijk gedrukt is, als Franeker 1751, 8o; Lond. 1728, 8o, onder den titel Commentarii novi de Lue Venerae, in het Fransch vertaald door La Mettrie, onder den titel: Système de Boerhaave sur les maladies Vénériennes. Par. 1735, 12o, en in het Nederduitsch onder den titel: H. Boerhaave, Geneeskundige verhandeling over de Venusziekte. Leid. 1753. 8o. Belinus, de urinis et pulsibus, cum praefatione H. Boerhaavi. L.B. 1730. 4o. Prosper Alpinus, de praesagienda Vitâ et morte, cum praefatione H. Boerhaavi. L.B. 1733. 4o, terwijl ook door zijne zorg een nagelaten werk van den zelfden schrijver over de Natuurlijke Historie van Egypte het licht zag. Aretaeus Cappadox, de causis et signis morborum, eorumque curatione. L.B. 1731. fol. Nicol. Pisonis, de cognoscendis et curandis morbis, cum praefatione Boerhaavii. L.B. 1733 8o, 1736 4o, 1743 8o. | |
[pagina 734]
| |
Swammerdam, Historia insectorum sive Biblia naturae. L.B. 1737 2 vol. fol., door Gaubius in het Latijn vertaald en mede door Boerhaave uitgegeven. Marsigli, Histoire physique de la mer etc. Met den geleerden Groeneveld had hij zich mede voorgenomen eene volledige uitgave der nog ontbrekende Grieksche Geneeskundige Classici te leveren. Dan, ofschoon er een groot aantal bouwstoffen voor den Nicander en Aëtius reeds waren in gereedheid gebragt, is die onderneming niet verder gegaan dan tot de uitgave van den reeds gemelden Aretacus Cappadox. Ook vindt men van hem opgeteekend, dat hij de Latijnsche lier hanteerde en een groot genoegen vond in de beoefening der muzijk. Van zijne vroegste jeugd aan ligchamelijke bewegingen, zoowel als aan werkzaamheden van den geest gewend, bezat Boerhaave een vast ligchaam, en eene geoefende ziel, die zuiver, onbesmet met de gewone gebreken der wereld, opregt, eenvoudig, en van al wat laag, partijdig en kleingeestig is, afkeerig was. Vurige dankbaarheid voor zijne beschermers koesterde hij tot zijnen laatsten polslag; moedig ging hij zijnen weg, toen hij nog als Geneesheer miskend werd; zijne grootheid van ziel deed hem de schitterendste aanbiedingen van de hand wijzen, ten einde zijne onafhankelijkheid niet in den waagschaal te stellen; in alle zijne ondernemingen legde hij een taai en onvermoeid geduld aan den dag; nederig en minzaam van aard bezielde hem, geene andere eerzucht dan om door loffelijke daden alleen boven andere uit te munten; zijne braafheid en godvrucht waren van den echten stempel en van alle huichelarij vervreemd. Als zoon, als echtgenoot, als vader, als Hoogleeraar, als Geneesheer, in alle zijne betrekkingen was hij waarlijk groot en edel. Met welk een gevoelig hart nam hij deel in alles, wat zijne talrijke leerlingen genoegen of ongenoegen veroorzaakte! Hij was hun steeds een liefderijke beschermer, een getrouw Geneesheer, een teederhartig vader. Ongelukkigen waren de voorwerpen zijner bijzonderste zorgen; ‘de armen,’ plagt hij te zeggen ‘zijn mijne geliefste lijders, want de Alzegenaar is hun betaalmeester.’ Allen beminde hij, niemand benadeelde hij, en zelfs hen, van wien hij dagelijks werd tegengestreefd verbond hij aan zich door groote weldaden.
Zie Schultens, Academ. redev. ter gedacht. van H. Boerhaave, Leyd. 1739; van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. V; Saxe, Onomast. Liter., Pars V. pag. 433 et 650; Algemeene Oefenschoole van Kunst. en Wetens. Afd. V. D III. bl 138-145; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XXXVI. bl. 226-242; Vaderl. Hist. ten onmiddellijk verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 218; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Levensbesch. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. II. bl. 130-149; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Baur, Levens van Gedenkw. Mannen en Vrouwen uit de 18e eeuw, D. IV. bl. 225-236; Hoeufft, Parnasus Latino-Belgicus, pag. 203; Hofman Peerlkamp, de Poetis | |
[pagina 735]
| |
Latinis Nederl., pag. 487; Kesteloot, Lofrede op H. Boerhaave Leid. 1825; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 321-327, 345 en 346; Cappelle, Bijdr. tot de Geschied. der Wetens. en Letteren in Nederl., bl. 275-298; Collot d'Escury, Hollands Roem, D. VII. bl. 142-144, 289, 422-439; Biogr. Nation.; Sprenger van Eyk, de Fakkel, 4e jaargang bl. 76-80; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. bl. 238, 240, 252, 253, 257, 258, 259, 260, 261, 262, 264, 265, 270, 271, 287, 288, 294, 295, 297, 352, D. II. bl. 45, 46, 80, 81, 83, 89, 112, 113, T en B bl. 169-171, 274, 391-397; Aanhangsel op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis; Biogr. Univers. |
|