[Andries de of den Boer]
BOER (Andries de of den), een Zeeuw, onzeker waar geboren, komt het eerst voor in 1672, als Kommandeur van het Advijsjacht de Tonijn, bij den zeeslag van Solebaij in 1672. Hij werd later tot Kapitein bevorderd en had het bevel over het fregat de Zomer, van 28 stukken, bij de vloot waaronder Willem III in 1688, naar Engeland overstak. Moedig streed hij bij den ongelukkigen slag bij Bevezier, waarbij hij zijn schip Cortgene, vreeselijk door de vijanden geteisterd, bij een storm verloor, ofschoon hij zelf, onder veel gevaar, zijn leven redde. Twee jaren daarna, in 1692, had hij deel in de overwinning bij La Hogue, hielp de Fransche vloot aldaar vernielen en nam deel aan alle de krijgsverrigtingen in dat jaar. In 1695 tot Schout bij Nacht van Zeeland benoemd, bragt hij, toen in 1696 eene landing der Franschen in Engeland werd gevreesd, hulpbenden uit Nederland naar Engeland over, aan het hoofd eener aanzienlijke vloot. Aan boord van de William van 92 stukken hielp hij St. Martin en Olonne bombardeeren, doch bleef na den vrede van 1697 aan land tot in 1704, wanneer hij het bevel had, gelijk ook in het volgende jaar, over een eskader van zes schepen, van 40-72 stukken en twee snaauwen, tot bewaking der Vlaamsche kusten. Op dezen togt werd zijn schip en die van Cornelis van Brakel en Roos door vijf zware galeijen uit Ostende aangetast. Niettegenstaande wegens stilte de overige schepen hem niet konden te hulp komen, verdedigden zij zich zoodanig, dat de vijand, na een scherp gevecht, met een aanmerkelijk