van Holland tot eene proeve, een jaargeldje betaald werd; doch niettegenstaande zijn aanbod om de canons van de Dordsche Sijnode te teekenen en het verzoek van den kerkeraad te Leiden aan de Gedeputeerden der Synode van Noord-Holland, in Augustus 1622 te Amsterdam vergaderd, welk schrijven door eenen brief der Professoren versterkt was, wilde men hem niet ten Avondmaal toelaten en het liep nog wel drie of vier jaren aan, eer hij weder in de schoot der kerk werd opgenomen. Voornamelijk schijnt men op hem te zijn gebeten geweest, omdat hij onderscheidene schriften ten voordeele van de Remonstranten had geschreven.
Zie Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 924, 926, D. III. bl. 389, 717, 925, D. IV. bl. 335, 336, 800, 801; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Tideman, de Remons. Broeders, bl. 237.