Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Samuel Blommart]BLOMMART (Samuel) werd, zich in dienst van de Oost-Indische Maatschappij op Java bevindende, den 19den Junij 1607, door het Opperhoofd van Bantam, met eene sloep met volk en ammunitie naar Soekadana, op Borneo, gezonden, ten einde er onze kooplieden, die er in groot gevaar verkeerden van door de inlanders vermoord te worden, af te halen. Aangezien zij voor zijne aankomst reeds van daar vertrokken waren, kwam hij al den 13den Julij van dat jaar te Bantam terug; doch reisde in het begin van 1609 weder naar Soekadana, om er als Opperhoofd de zaken der Oost-Indische Maatschappij waar te nemen. Ook had hij eenen brief van den Prins van Oranje, om dien aan den Koning van Borneo te overhandigen, en met deze, even als met den Koning van Bandjarmasing en de Koningin van Landak, een verbond aan te gaan. Hoe hij bij die beide Koningen slaagde, vinden wij niet geboekt maar de Koningin van Landak antwoordde, ‘dat haar land Landak en de rivier de Landak voor ieder openstond,’ om welke reden zij met ons in geen verbond wilde treden. Beter gelukte zijne pogingen bij den Koning van Sambas. Dezen in Julij van dat jaar een bezoek gevende, sloot hij met hem een verbond wegens den diamanthandel, waarbij den onzen uitsluitend dien handel op dat land werd toegestaan. Ook zond hij, gedurende zijn verblijf op Borneo, belangrijke berigten omtrent dit eiland over. In September 1710 kwam bij echter met het jagt de Vliegende Draak te Bantam terug en verzocht, ‘nadat hij nu eene fraaije partij diamanten bijeen verzameld had, zijn ontslag, alzoo de tijd gedurende welke hij gehouden was daar te blijven, verstreken wasGa naar voetnoot(1).’ Ofschoon het niet blijkt dat hem dit verzoek werd ingewilligd, vinden wij echter niets meer omtrent hem opgeteekend.
Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indië, D. III. bl. 244-246, Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bl. 436. |
|