onder hem, en deed hem den eed ter bescherming van Vianen, in welke stad hij, bij afwezigheid van Kornelis van Ghistelles, den post van Kapitein-Generaal en Luitenant van Brederode bekleedde. Hij zou, naar het zeggen van Alva deel gehad hebben in het berooven en brandstichten van het platte land omtrent Vianen, waar bij zich eene geruime tijd ophield, op hoop, dat een groot aantal der Sectarissen zich, met hem en andere oproerige Kapiteinen, vereenigen zou, en daarna met de benden, die uit Duitschland verwacht werden, tegen den Koning te velde trekken. Zijn oogmerk mislukt zijnde, trok hij, met voorweten van Brederode, naar Ouderkerk aan den Amstel, met acht vaandelen voetknechten, en zond eenig volk naar Amsterdam, met toeleg, om opschudding in die stad te verwekken, en dan met alle zijne benden, door eene andere poort, daar binnen te komen en zich er van te verzekeren. De verstandhouding met de Hervormden te Amsterdam deed hem hopen op eenen gelukkigen uitslag van deze hagchelijke onderneming, welke echter verijdeld werd. Hij zelf kwam, naderhand, te Amsterdam, bij Brederode, en viel eerlang in handen der vijanden. Want hij werd, gelijk met de Batenburgen en andere Edelen, op de Zuiderzee gevangen genomen, in wier treurig lot hij ook deelde. Want Alva, al het gemelde in aanmerking nemende, en bovendien, dat Maximiliaan van Blois vasthield aan de Calvijnsche leer, zonder de Katholijke Godsdienst te willen belijden, veroordeelde hem ter dood, zonder de doodstraf bepaaldelijk op te geven, en verklaarde al zijne goederen, leenen, roerende en onroerende, verbeurd ten voordeele van den Koning. Uit kracht van dit vonnis, werd bij, in Junij 1568, te Brussel, onthoofd; doch, uit aanmerking zijner afkomst, 's namiddags begraven, ongekist, in ongewijdde aarde, en werden zijne goederen, met de daad
aangeslagen ten dienste van den Koning, die, in het laatst van het jaar 1571 last gaf aan Arnout Knobbout van Os, Baljuw van de Zijpe, tot de ontvangst der zeevonden en drijfgoederen, vervallende op de stranden omtrent Egmond, Eijerland en meer andere plaatsen.
Zie Marcus, Sentie van Alva, bl. 77-80, 479; Kok, Vaderl. Woordenboek, D. XXI. bl. 314; Te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, D. II. bl. 216-220; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 110 en 111, D. II. bl. 567; Groen van Prinsterer, Archiv. de la Mais. d'Orauge Nassau, pag. 315, 318, et suiv. 378, T. III. pag. 239.