tot behoud van onze vrijheid en welzijn van het lieve vaderland kunnen strekken.’
Toen er in September 1787 bij de aannadering der Pruissische krijgsbenden, beraadslaagd werd, om de Staten Vergadering uit 's Gravenhage naar Amsterdam over te brengen, was Bleiswijk ook druk bezig met op te pakken, doch de Staten van Holland, vreezende dat hij met de zegels naar Amsterdam mogt vertrekken, deden hem door vier Staten-Boden bewaken. Op den 9den November dezes jaars, werd hij op zijn verzoek als Raadpensionaris, alsmede van de ambten van Groot-Zegelbewaarder en Stadhouder benevens Registermeester van de Leenen ontslagen; met behoud van het pensioen van 4000 guldens, hem bij zijne premitive aanstelling geaccordeerd, in de eerste dagen der omwenteling van dat jaar heeft hij bij het woeden van het graauw veel moeten lijden en zeer veel bezadigdheid en moed doen blijken. De post van Curator van 's Lands Hoogeschool bleef hij echter bekleeden tot aan zijne dood toe, welke voorviel te 's Gravenhage den 29sten October 1790, bij zijne echtgenoote Geertruid Anthonia van Bleiswijk geene kinderen nalatende.
Bleiswijk was geleerd, kundig, zelfs ijverig en welwillend, maar zwak, buigzaam en daardoor minder geschikt voor de hooge waardigheid van Raadpensionaris, zijn gemoed liet zich door elken indruk omzetten, daarom mag men hem ook niet, in weerwil van zijne wisselingen van partij, van kwade trouw verdenken. Als letterminnaar verdient hij echter hooger lof. Zijne reeds vroeger vermelde verhandeling over de Dijken toont, dat hij reeds op zijn twintigste jaar uitgebreide kundigheden in dat vak bezat. Bijzonder viel dan ook zijne lust op Wis- en Natuurkunde; door het toepassen van de eerste, bij de zorg voor 's Lands geldmiddelen, erlangde de Staat er veel nut van. De nagelatene bibliotheek van Bleiswijk, was eene der kostbaarste, rijkste, en met den meesten smaak verzamelde, welke door bijzondere personen zijn bijeen gebragt, en toont in allen opzigte de uitgebreide kundigheden en voortreffelijke keus van den gewezen bezitter duidelijk. Inzonderheid verloor de Leidsche Hoogeschool in hem eenen verlichten en wetenschapminnenden bestuurder, wiens nagedachtenis haar nog lang waardig zal blijven, zoo uit hoofde van vele nuttige instellingen, welke hij heeft helpen invoeren, als wegens onderscheidene kundige en bekwame mannen, die, voornamelijk door zijn toedoen, in de rij harer Hoogleeraren zijn geplaatst geworden. Ook was hij Directeur van de Hollandsche maatschappij der Wetenschappen te Haarlem.
Zijne beeldtenis komt voor in het Onmiddelijk vervolg op Wagenaars Vaderl. Hist., D. XXIV. bl. 284 en in Stuart, Vaderl. Hist. D. III. bl. 108.
Zie, behalve die werken, ook nog Vaderl. Hist. ten vervolg op Wagenaar, D. I. bl. 138, D. IV. bl. 266, D. V. bl. 78-80, D. VII. bl. 131, 219, 327, D. VIII. bl. 117, 118, D. XI. bl. 150,