[Jeronimus of Hieronimus de Blau]
BLAU (Jeronimus of Hieronimus de), een kleinzoon van den voorgaande, en zoon van Gerardus de Blau, Advokaat voor het Hof van Friesland, en van Auckjen Polman, geboren in 1616 werd na zijne Akademische loopbaan voleind te hebben tot Meester in de regten bevorderd, en den 20sten April 1637 als Advokaat voor het Hof van Friesland ingeschreven. Daarna werd hij tot Pensionaris der steden Leeuwarden en Harlingen, en vervolgens den 18den Januarij 1664 tot Landschaps-Advokaat aangesteld; den 22 October 1672 verkoos men hem tot Raad in de Vroedschap te Leeuwarden, terwijl hij aldaar sedert den 1sten Januarij 1670 Burgemeester was, en ook in 1672 volmagt ten Landsdage; door welke laatste hoedanigheid hij in de verpligting geraakte, om wegens de stad Leeuwarden als President te fungeren, in de aangestelde Commissie of vergadering van extraordinaris Gecommitteerden tot de Reformatie, uit alle steden van Friesland, in September 1672 te Leeuwarden op het Raadhuis gehouden. Welke onaangenaamheden de Blau en zijne Mede-Gecommitteerde G. Hagius daarover hebben ondergaan, is vermeld in een boekje, te Leeuwarden in 1673 gedrukt, tot titel voerende: Afgeparste Waarheit, ofte nodige en naekte aanwijzinge hoe dankbaerlijk de Magistraat, eenige uit de Vroetschap ende alle de praesente Bevelhebberen van Leeuwarden tracteren hare Gecommitteerden enz. Ingestelt door G. Hagius. Hierin leest men onder anderen: ‘dat de dwersgangen tegen vrede en eenigheid, den Heere de Blau in zijne ziekte zodanig tot aan het harte bedroefden, dat, om menschelijker wijze te spreken, zulks oorzaak van zijn dood zoude geweest zijn.’
Bij overleed den 13 December 1672 had bij zijne echtgenoote Geeske Brouerius van Zwolle 7 kinderen verwekt, en liet een testament na, niet naar Keizerlijke wetten gemaakt, maar naar het regt der volkeren en volgens L. 21 ff. ex imperfecto, et auth. quod sine C. de Testam. utque est in L. ult. C. de famil. ercisc., zoo als hij deze wetten daar aanhaalt. Uit dien uiterste wil blijkt, welk eene zachtzinnige en vreedzame inborst hij bezat, terwijl hij daarin de uitmuntendste zedelessen, vermaningen en zegeningen, aan zijne kinderen nalaat. De Blau was een geleerd man, geen onervaren Regtsgeleerde, en maakte ook een goed Latijnsch vers, blijkens het door hem uitgegeven stukje, ten titel voerende:
Querimonia et deprecatio, quibus perpetratorum eriminum non defensio, sed ignoscendi cupiditas, et gratiae postulatio continetur, nomine omnium verè poenitentium, pestilenti hac ac calamitosa tempestate, effusae ab Hier. de Blau, Cur. Fris. Adv. Pension. Leov. et Eccles. Sen. Leov. 1656.
Zie Ferwerda, Wapenboek, D. I; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 536.