Engelsche oorlogschepen te volgen. Betting zag deze mishandeling der Hollandsche vlag niet, of vaardigde onmiddellijk een zijner Officieren af aan boord van den Engelschen Admiraal Boscawen, die zich op deze hoogte bevond, met de vraag of het op zijn bevel was, dat de Hollandsche schepen aan zijn convooi toevertrouwd, onderzocht en opgebragt werden? - Ofschoon die Admiraal ten antwoord gaf, dat hij daartoe geene bevelen gegeven had, bleven evenwel de vijf Oorlogschepen de naar Marseille bestemde koopvaarders, als goeden prijs, mede voeren. De Nederlandsche Zeekapitein, nu van ongeduld en verontwaardiging brandende, deed daarop sein om den Engelschen Admiraal te spreken, en zette alle zeilen bij om hem te naderen. De Kommandant der vijf oorlogschepen dit ziende, en zich geen goeden uitslag van dit mondgesprek belovende, zond de papieren aan boord der slinks veroverde schepen terug, nam de Engelsche Officieren er af, en ontsloeg alzoo de vaartuigen. Het scheen dat de Engelsche Admiraal zich niet nader wilde laten spreken, en zich aan de voldoening wegens de toegelaten schennis ontrekken, althans hij zette, toen het Nederlandsche oorlogschip jagt maakte, om bij hem te komen, alle zeilen bij. Tot den nacht stevende Betting hem na, doch de duisternis deed de Engelsche vloot uit zijn gezigt raken en hij vervoegde zich, niets meer kunnende uitwerken, weder bij de koopvaarders onder zijn geleide, die hij veilig te Marseille binnen bragt.
Zie Vaderl. Hist. ten onmiddelijken verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 68-70; van Kampen, Verk. Geschied. der Nederl., D. II. bl. 275 noot.