Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes in de Betouw]BETOUW (Johannes in de), geboren te Nijmegen, den 7den Januarij 1732, vestigde zich, na aan de Leidsche Hoogeschool tot Doctor in de beide Regten te zijn bevorderd, als Advokaat in de stad zijner geboorte. Doch niet slechts daar ter stede, waar hij tot Lid van de Vroedschap werd aangesteld, maar elders zag hij zijne veel omvattende regtsgeleerdekennis hooggeschat, want in het jaar 1798 viel hem de eervolle onderscheiding ten deel van een der zeven Regtsgeleerden te zijn, wie door het uitvoerend bewind der Betaafsche republiek het vervaardigen van een burgerlijk wetboek werd opgedragen. Nog meer dan als Regtsgeleerde was in de Betouw echter als een ervaren oudheid- en gescheidkundige bekend, en het was als zoodanig dat hij in 1809 tot lid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen en tot Correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut werd benoemd. Genoegzaam alle kleinere Romeinsche oudheden, die gedurende zijn leven te Nijmegen of in den omtrek dier stad gevonden werden, kocht hij voor zijne verzameling op en helderde menig duister punt op in verschillende, meest voor eigen rekening gedrukte en thans veelal tamelijk zeldzame stukjes. Bij zijn overlijden dat den 20 November 1820 plaats had, maakte hij een aanzienlijk legaat aan de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool. Hij schreef, deels onder zijnen naam, deels onder dien zijns zoons, Mr. G.C. in de Betouw, geboren 1765, die in November 1786 te Leiden gepromoveerd was op een proefschrift over de manier van procederen voor de regtbanken van Nijmegen en over eenige oude gewoonten der stad NijmegenGa naar voetnoot(1), en wien hij in 1805 voor zich ten grave zag dalen: Uitlegging der opschriften op altaren en gedenksteenen der Romeinen binnen en omtrent Nijmegen uitgegraven. Nijm. 1787. 8o. Annales Noviomagi, oppidi olim Batavorum, hodie primariae Gelrorum civitatis. Beschrijving en Chronyk van Nijmegen, aanvanglijk opgesteld door Joh. Smetius tot het jaar 1300; door desselos Zoon, die den eigensten naam voerde, gebragt tot den jare 1592; met aantekeningen en vermeerderingen vervolgd tot het jaar 1785. Bijvoegsel tot de Annales en Chronijk van Nijmegen uit de Rekenboeken en Guedesdagen. Nijm. 1792. | |
[pagina 459]
| |
Handvesten en onuitgegeven Charters behoorende tot de Beschryving en Kronijk van Nijmegen; en vervattende eenige der edele voorregten en voortreffelijke vrijheden door de Roomsche Keizeren en Koningen, mitsgaders Heeren, Grave en Hertogen aan de stad en burgerij van Nijmegen verleend. Handvesten of Giftbrieven der Regalia majora, aan Nymegen verleend door Roomsche Koningen en Keizeren, oorspronkelijk in den Blok berustende. Vervolg der Handvesten van Nijmegen en andere onuitgegeven Charters, bij de opening van den Blok ontdekt. Uitlegging van de opschriften op Altaaren en Gedenksteenen der Romeinen, binnen en omtrent Nijmegen uitgegraven, en op het Raadhuis aldaar geplaatst. Ulpius Trajanus sive de Operculis pyxidum M. Ulpii Herucletis, Myropolae prope Noviomagum inventis. Illustrium eruditorum Epistolae de Lucernis veterum reconditis in agro Noviomagensium suburbano, et intra urbis promoeria effossis. De Fibulis antiquorum vestiariis, in agro Noviomagensium suburbano ad Gallicam Vahalis ripam erutis. De columnâ miliariâ Trajani, supra Neomagum in pago Beeck effossa. De Castris veteribus, Coloniâ Trajanâ, Burginacio, Harenacio, Batavorum oppido. De Aris et lapidibus votivis apud Noviomagum et Sanctenum effossis. De Monumentis sepulcralibus Praesidiariorum Militum Legionis X Geminae, ad Neomagum conditorum. De Mercurii, Harpocratis aliisque Romanorum sigillis in agro Noviomagensium suburbano erutis et inscriptionibus antiquis. De Gemmâ Smetianâ, de Sardâ seu Carneolâ crucem et pisciculos praeferente, veteris christianismi λείψανω. Quartierlyke Academie en Apostolische of Latijnsche school te Nymegen. Lotgevallen en eindelijke ondergang van den van ouds alom vermaarden Burgt binnen Nymegen. Bijvoegsel tot de Lotgevallen van den gewezen Burgt te Nijmegen betreffende de aloude Capellen aldaar. Kerken en Godsdienstige gestichten te Nijmegen. Uitlegging van Opschriften op twee steenen in den muur van het slot Duivenvoorde, meldende de namen der Romeinsche Keizeren Septimius en Antoninus Caracalla. Commentatiuncula in Corn. Taciti Hist. lib. V cap. XIX, ubi Bellum Batavicum narrat, a Cereale oum Claudio Civili gestum. Antiquitatum Romanarum et Batavicarum Neomagi et in agro Neomagensium suburbano erutarum indiculus: continens | |
[pagina 460]
| |
Numismata Romanorum antiquissima et rariora, et suppellectilem antiquam. Iets betreffende de gevondene oudheden op de Wisseling, Lennepe-kamer, en den Roomschen Voet; benevens eene verklaring en uitlegging van een grafsteen van P. Cornelius Licinius, bij het ontblooten der grondslagen van den Burgt ontdekt. Nijm. 1802. Bijvoegsel tot de gevondene Oudheden. Nijmegen verdeeld in wijken en streken, boven en beneden de stad. De Rheni divortiis, Rhenique inferioris ac Isalae curâ. Wandeling over het Valkhof, eersten October 1817. Nym. Vervolg der Kronijk van Nijmegen tot den jare 1818. Nym. 1818. Romeinsche overblijfselen, opgedolven in den omtrek van Nijmegen, door Italiaansche en Fransche oudheidkundigen beoordeeld. Nym. 1819.
Zie Saxe, Onomast. liter., Pars VIII. pag. 424, 425 et 448; Vervolg op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. XL. bl. 231; D. XLVI. bl. 87; Algem. Konst en Letterbode, 1808, D. II. bl. 377, 1809, D. I. bl. 296 en 1820, D. II. bl. 340; Biogr. Nation.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetenschappen, D. III. bl. 223; Biogr. Univ.; Aant. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. door G. Nieuwenhuis; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. II. bl. 62. |
|