Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Bernoulli]BERNOULLI (Johannes), een uitstekend Wiskundige, geboren te Bazel, den 27 Julij 1667, was gesproten uit een geslacht, dat vroeger te Antwerpen gevestigd was, doch uit hoofde van de vervolgingen onder Alva eerst naar Frankfort en daarna naar Bazel was uitgeweken, ter welker laatstgemelde plaats zijne leden tot de eerste posten van het gemeenebest verheven werden. Joh. Bernoulli werd op jeugdigen leeftijd door zijne ouders voor den Koophandel bestemd, maar genoot later Academisch onderwijs te Bazel, waar hij zich met ijver op Letteren en Wetenschappen toeleidde, bovenal op de Wiskunde, die voor hem eene bijzondere aantrekkelijkheid had. Ter naauwernood 17 jaren ond, doorgrondde hij het geheim van de pas ontdekte, hoogst vruchtbare differentiaal-rekening, waarvan Leibnitz het eerst iets bekend had gemaakt. Van toen af besteedde hij zijne voortreffelijke vermogens om de Wiskundige Analysis op de door Leibnitz gelegde grondslagen op te bouwen. Hij was de eerste, die de Fransche Wiskundigen in die nieuwe Analysis inwijdde. Tijdens zijn verblijf bij den Marquis de l'Hospital, die veel aan zijn onderwijs en zijne hulp heeft te danken gehad, werd de Exponentiaal-rekening door hem uitgevonden. Hem komt ook de eer toe, het eerst geslaagd te zijn in die Wiskundige bewerkingen welke men integreren noemt; zoowel dat vak der Wiskunde, door hem met den naam naam van Integraal-rekening bestempeld, als de Differentiaal-rekening is door hem steeds uitgebreid en volmaakt, en niet minder ter oplossing van velerlei belangrijke vraagstukken toegepast. Door zijne uitvindingen, geschriften en zijn onderwijs in en buiten zijn Vaderland heeft hij krachtig medegewerkt ter opbouwing der Wiskundige wetenschappen. Een beroep zoekende, hield hij zich te Bazel een paar jaren ook met Geneeskundige studiën bezig en werd daar in 1694 tot Medicinae Doctor bevorderd en gaf bij die gelegenheid eene | |
[pagina 435]
| |
verhandeling in het licht over de beweging der SpierenGa naar voetnoot(1). In het volgende jaar werd hij, naar het schijnt op aanbeveling van Christiaan Huygens, als Hoogleeraar in de Wiskunde en Wijsbegeerte te Groningen beroepen, aan welk beroep hij boven een dergelijke te Halle de voorkeur gaf. Terwijl hij te Groningen stond werd hij, om een enkel woord, dat hij in een publiek dispunt gezegd had, beschuldigd van, in het leerstuk omtrent de opstanding der dooden, het gevoelen van Socinus te omhelzen. Hoewel hij zich hiertegen met de hem eigen kracht en spitsvindigheid verdedigde, schijnt dit hem echter vele en langdurige onaangenaamheden te hebben berokkend. Op aandrang zijner bloedverwanten vertrok hij in 1705 naar Bazel, alwaar hem dadelijk bij zijne aankomst het Hoogleeraarambt in de Wiskunde, door den dood zijns broeders Jacobus Bernoulli opengevallen, werd opgedragen. Het is te betreuren, dat men hier te Jande niet is geslaagd in de pogingen, die aangewend zijn, om Johannes Bernoulli duurzaam aan Nederland te verbinden. Zelfs die van Utrecht hadden reeds vroeger getracht hem naar hunne Akademie te lokken. Zij hervatten die pogingen toen men vernam, dat hij naar Zwitserland zou terugkeeren, en trachtten hem door hunnen Hoogleeraar in de Welsprekendheid over te halen. Deze slaagde echter niet, en Bernoulli vertrok, ofschoon hij het voorstel der Utrechtenaren in overweging hield, ook de Curatoren der Leidsche Hoogeschool hebben hem bij herhaling een leerstoel aangeboden. Nog na zijn terugkeer in Bazel ontving hij van den Curator dier Hoogeschool, van Wassenaer Obdam, zulk een aanbod met toezegging van eene zeer aanzienlijke jaarwedde; doch te vergeefs, en de Leidsche Hoogeschool mogt het voorregt niet hebben den grootsten Wiskundige van dien tijd, uitgenomen Leibnitz en Newton, onder hare Hoogleeraren te tellen. Eveneens mislukten in 1717 de pogingen der Groningsche Hoogeschool om hem andermaal aan zich te verbinden. De uitvinding van de Differentiaal- en Integraal-rekening, had den Wiskundigen een nieuw veld geopend. Het vermogen der Wiskunde om voorstellen op te lossen, aan welke men te voren niet had kunnen denken, was in eene verbazende mate toegenomen. Dit had ten gevolge, dat men elkander tot het oplossen van nieuwe moeijelijke vraagstukken uitdaagde, en de naijver, die er het gevolg van was, ontaardde niet zelden in persoonlijken en nationalen haat. Zoo streden de Engelschen en Duitschers over de eer der uitvinding van de Infinitesimaal-rekening, welke deze aan Leibnitz gene aan Newton wilden toegeschreven hebben. Zelfs Jacobus en Johannes Bernoulli, hoewel zoo naauw aan elkander vermaagschapt, hebben over de oplossing van sommige problema's hevige twisten gehad. Alle deze twisten, ofschoon van den zedelijken | |
[pagina 436]
| |
kant ten sterkste af te keuren, hebben echter aanleiding gegeven tot krachtsinspanning en tot vele belangrijke Wiskundige vorderingen. In 1742 kwam te Lausanne eene verzameling van Bernoulli's talrijke schriften in 4 deelen in 4o. in het licht onder den titel van: Joh. Bernoulli, Opera omnia Laus. et Genev. 1742. Daarin wordt echter niet gevonden zijne briefwisseling met Leibnitz: Commercium philosophicum et mathematicum, Laus. 1745, 2 vol. 4o. Hij overleed den 1sten Januarij 1748, was gehuwd geweest met Dorothea Fulik en liet drie zonen na, die zeer beroemd zijn geworden: Nicolaas Bernoulli, geboren te Bazel den 27sten Januarij 1695 overleden den 26sten Julij 1776 te Petersburg, waar hij Lid der Academie was, Daniel Bernoulli, die volgt, en Jean Bernoulli, geboren te Bazel, den 18 Mei 1710, eerst Hoogleeraar in de Welsprekendheid daarna in de Wiskundige Wetenschappen in zijne geboortestad, waar hij in Julij 1790 overleed. Den 14den October 1852 heeft de Hoogleeraar W.A. Enschedé te Groningen, toen hij als Rector der Hoogeschool aftrad, eene Oratie gehouden de Johanne Bernoullio, eximio mathematico, in Academia quae Groningae est, olim professore celeberrimo.
Zie Eloges de J. Bernoulli in Memoires de l'Acad. des Sciences, 1748 en in die der Aoademie van Berlijn van 1747; zijne levensbeschrijving in J. Bruckerus, Pinacotheca Scriptorum nostra aetate literis illustrium, Aug. Vind. 1741, dec. II; zijne Autobiographie in Grunert's Archiv f. mathem. Lit. Berichte, no. L. p. 692. Voorls de Montferrier, Dictionn. des soiences Mathem., Nieuwenhuis, Woordenb van Kunst. en Wetens.; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetens. in de Nederl., D. III. bl. 289-303; Biogr. Univers. |
|