Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Jacobus Berdenis van Berlekom]BERLEKOM (Johannes Jacobus Berdenis van), geboren te Middelburg den 20 December 1794, was een zoon van Daniel Berdenis van Berlekom, eerst Advokaat, naderhand Griffier van het Departementaal Geregtshof van Zeeland, en van Catalina Luteyn, die bij zijne geboorte overleed. Na de Latijnsche scholen in zijne geboorteplaats te zijn doorgeloopen, vertrok hij naar 's Lands Hoogeschool te Leyden, waar hij, na volbragte studie, den 15 April 1820 zijn akademisch proefschrift, over de verbindtenis van Borgtogt, naar de beginselen van het hedendaagsch regtGa naar voetnoot(1), in het openbaar verdedigde en daarop tot Doctor in de beide regten bevorderd werd. Nu vestigde hij zich als Advokaat in zijne geboortestad, in welke betrekking hij zich echter meer aanbeval door braafheid, werkzaamheid en kunde, dan wel door schitterende en wegslepende welsprekendheid, waartoe de natuurlijke aanleg hem ontbrak. In Junij 1826 verkreeg hij, na sedert 1822 Mederegent dier Gestichten te zijn geweest, den post van Amanuensis der Godshuizen te Middelburg. In September van dat zelfde jaar tot Lid der toenmalige Regtbank van eersten aanleg benoemd, werd hij veertien jaren later, tijdens de invoering der tegenwoordige regterlijke organisatie, tot Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Zeeland bevorderd, waarna hij echter zijne betrekking van Amanuensis varen liet. Reeds een jaar vroeger was hij door het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen tot zijn medelid gekozen. Behalve het gezegde regterlijke ambt bekleedde van Berlekom nog onderscheidene zoogenaamde lastposten, zoo was hij lid van de Commissie tot het schoolfonds ter onderwijzing van kinderen van | |
[pagina 421]
| |
minvermogenden; Lid der Plaatselijke Schoolcommissie; Medecommissaris van de Stedelijke Nederduitsche school; Lid der gecombineerde commissie voor het onderwijs op de Armscholen, en Medebestuurder van de vereeniging tot het bezoeken der Armen. In deze alle en zoo vele andere betrekkingen, aan welke hij zijne ijverige medehulp leende, toonde hij gedurig alles voor allen te willen zijn, toen de dood hem den 31 Januarij 1846 uit dit leven rukte. Als Pleitbezorger, als Amanuensis der Godshuizen, als Regter, als Raadsheer was hij steeds voor allen die met hem in aanraking kwamen, ook voor de hulpbehoevenden, over wie de zorg hem was toevertrouwd, ja! voor alle zijne medeburgers, de man, op wiens braafheid en welwillendheid men staat kon maken, en die het goede stichtte en bevorderde; het regt navorschte en handhaafde, waar hij konde. Hij was gehuwd met Maria Catharina Ermerins en liet bij haar drie zonen en twee dochters na.
Zie Algem. Konst- en Letterb. voor 1837, D. I. bl. 459; en vooral Mr. A. F. Sifflé, Mr. J. J. Berdenis van Berlekom, in zijn denken en handelen geschetst, Midd. 1847. |
|