[Evert Corneliszoon van Berkhout]
BERKHOUT (Evert Corneliszoon van), Schipper op het Hoornsche schip de Omval, die in de vijftiende eeuw leefde, verdient vermelding om zijne braafheid, geduld en zachtzinnigheid.
De beruchte zeeroover Klaas Gerritz. Compaan had zich van het vaartuig van Berkhout, liggende aan het Kaapverdische eiland Mayo meester gemaakt, terwijl deze met zijn volk aan land was, om zout te halen, en van Compaan, met wien hij, als landsman, tot nu toe vriendschappelijk verkeerd had, geen kwaad duchtte. De vriendelijke pogingen van Evert, die zich naar Compaans hoord liet roeijen, baatten hem niets, dan dat hij vijstig dukaten kreeg, om naar het vaderland terug te keeren, waar hij nog beschuldigd werd, dat hij het schip aan den zeeroover verkocht had.
Evert Cornelisz gaf echter den moed niet op, om eenmaal zijn schip terug te bekomen, en hij was het, die vele jaren daarna, met Compaans broeder Heyn Aartsz en Abraham Valkenburg, den zeeroover diens pardonbrief bragt, natuurlijk met beding van teruggave van den Omval en de andere Nederlandsche schepen, welke hij nog in zijne magt had. Het was echter geene gemakkelijke zaak, den verharden booswicht, ook nadat hij den voorslag had aangenomen, naar huis te vergezellen, en van nieuwe rooverijen te weêrhouden. Onder anderen bewoog Schipper Evert met moeite, Compaan zijn voornemen te laten varen om twee Nederlandsche schepen bij Tetuan te bemagtigen.
De godsdienstige denkwijze van den Hoornschen Schipper blijkt ook uit de volgende bijzonderheid. Op den eersten middag dat zij zich gezamelijk (op den Omval) ter maaltijd begeven hadden, ontblootten Berkhout en de zijnen hunne hoofden om God te loven en te bidden. Compaan, die reeds een begin met eten had gemaakt, vroeg hun naar de reden van hun bedrijf. ‘Het was,’ antwoordde zij, ‘om God aan te roepen, dat hij de spijze wilde zegenen.’ ‘O!’ hernam hierop de woesteling, ‘dat is niet van nooden: onze lieve Heer is wel in twee jaren niet in mijn schip geweest.’ Schipper Evert hem dit zeggen zeer kwalijk nemende, kreeg tot weder antwoord, dat zij al voor twee jaren het testament, de geheden- en psalmboeken buiten boord hadden geworpen en sedert alle gebeden en dankzeggingen opgegeven.
Men bragt het echter behouden te huis, schipper Evert kreeg zijn schip terug, deed daarmede nog vele gelukkige togten, tot dat hij het ongeluk had er mede in de Adriatische zee om te slaan en te verdrinken.
Zie Levenbes. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. II. bl. 124, 127 en 128; Abbing, Geschied. der stad Hoorn, A. 129.