Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Adriaan van Bergues]BERGUES (Adriaan van), ook wel verkeerdelijk van Bergen genoemd, Heer van Dolhain en Bohem, een Henegouwsch Edelman, uit het geslacht van Bergues St. Winocx, zoon van Pieter van Bergues en Joanna van Bailleul, was een der eerste onderteekenaars van het compromis en van wege Artois en Doornik een der Edelen belast om op de handelwijze der Landvoogdes toe te zien. Hij was dan ook een der negen Edelen, die te Breda, in 1566, het eerste verzoekschrift zamenstelden en met Nicolaas de Hammes en Jan van Marnix, Heer van Toulouze, stond hij bekend als een vurig liefhebber des Vaderlands, stout en forsch, die ook ter verdediging van de vrijheid zijne beurs wilde openen door zich te verbinden tot het opbrengen van vijftig kroonen, wanneer het smeekschrift aan den Koning met aanbieding van drie millioenen geschiedde. Zijn naam komt, met dien van Jan van Marnix, voor in een welsprekenden brief van de Hammes, waarin deze meldt dat hij met Bergues, Marnix en anderen een besluit had genomen om de zaken op eens te verhelpen en de lijdende Nederlanders te redden. De Algemeene Staten moesten het eenige geneesmiddel der kwalen zijn. Niettegenstaande Oranje tot zachtere maatregelen raadde, had Bergues meer dan eens een gewigtig deel aan de hevige raadslagen door de Edelen genomen, in hunne vergaderingen te Breda en Hoogstraten gehouden. Daar hij zich dus als een ijverig voorstander der vrijheid had voorgedaan, werd hij in 1568 door Alva verbannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Tijdens den inval van Graaf Lodewijk | |
[pagina 408]
| |
van Nassau in Groningen en dien van Prins Willem in Limburg, was hem in last gegeven, om, ten einde de krachten des vijands te verdeelen, in West-Vlaanderen te vallen. Het blijkt echter niet in hoeverre dit heeft plaats gehad. Hij hield zich meest in Frankrijk op en werd in 1569 door den Prins van Oranje tot Onder-Admiraal der Watergeuzen benoemd. In September zeilde hij met eene vloot uit Engeland naar het Vlie, waar zij 46 Oostzeevaarders op losgeld stelden. Hij beproefde eenen aanslag op Delfzijl, dien de Robles echter verhinderde, maar daarentegen bemagtigde hij de eilanden Ameland en Terschelling. In 1570 kruiste Dolhain met 17 schepen aan den mond der Eems, maar op het berigt dat Bossu en de Robles met eene vloot van 20 zeilen hem naspoorden, nam hij zoo overhaast de vlugt, dat hij bijna alle zijne schepen verloor en slechts vijf in Embden redde. Prins Willem zond daarop Johan Basius tot hem, om rekenschap van dit wangedrag en de buitgemaakte gelden te vragen. Daar Dolhain echter hiertoe ongenegen bleef, werd hij door den Prins naar Dillenburg ontboden, hoewel met even vruchteloos gevolg. De zorgeloosheid, dronkenschap en wanorde namen zoodanig toe onder de Watergeuzen, dat Oranje zich verpligt zag Bergues zijnen post te ontnemen. Doch hij diende daarin met de noodige wijsheid te werk te gaan; want hij vreesde dat het den Admiraal niet aangenaam zou wezen. Evenwel het moest geschieden, de Prins tastte door, maar met wijsheid en goedheid. Eer de vloot in Engeland teruggekeerd was werd Bergues denkelijk op bevel van Oranje in hechtenis genomen. In vrijheid gesteld, vertrok hij naar Frankrijk, maar bleef evenwel de eens gekozene zaak getrouw. In 1572 nam hij deel aan eene poging onder de Genlis, om het belegerde Bergen te ontzetten, waarbij hij sneuvelde. Volgens Le PetitGa naar voetnoot(1) zou hij in handen zijn gevallen van de boeren, aangevoerd door eenen kalen Edelman, die zich beroemde hem aan Alva ten geschenke te zullen brengen. Hij eischte, dat men hem zijne wapenrusting zou ontnemen, om te voet te kunnen gaan, en terwijl men aan zijn verzoek voldeed, greep hij met de vuist een jagtmes van een hunner, waarmede hij zoo met zijne geleiders schermutselde, dat hij er drie of vier ter nederwierp en men genoodzaakt was hem te dooden. Een dapper en goed soldaat, was hij echter ongeschikt eenig bevel te voeren. Hij was gehuwd met Maria van Hochin, die hem drie kinderen schonk. Johan van Bergues, Lodewijk van Bergues en Maria van Bergues, van welke de beide laatste ongehuwd storven, doch de eerste door zijn huwelijk met Johanna de Rombures zijn geslacht voortplanten. Het wapen van dit geslacht was van goud met eenen leeuw van keel.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. V. bl. 289 en 290, (208); B. VI. bl. 289; (Beaufort), Leven van Willem I, D. II. bl. 294; Wagenaar, | |
[pagina 409]
| |
Vaderl. Hist., D. VI. bl. 125, 308-311; 's Gravesande, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijh., bl. 138; Te Water, Verbond der Edelen, St. II. bl. 205-209, St. IV. bl. 427; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XII. bl. 423 en 424; Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange, Tom. II. pag. 58, 59 et 162, Tom. III. pag. 230; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 143-145; Arend, Geschied. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 202 en 222, St. V. bl. 142-144. |
|