Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Ennius Harmen Bergsma]BERGSMA (Ennius Harmen), een zoon van den voorgaande, geboren te Dokkum, den 30 Maart 1755, oefende zich te Franeker in de Regtsgeleerdheid en werd in 1779 tot Meesfer in de beide regten bevorderd, na het verdedigen van een belangrijk proefschrift uit het Friesche Staatsregt, over den ouden en hedendaagschen regeringsvorm der FrieschenGa naar voetnoot(1). Hij vestigde zich als Advokaat voor het Hof van Friesland te Leeuwarden en werd in 1780 aangesteld tot Ammunitiemeester-Generaal van Friesland. Nog den 4den September van dat zelfde jaar zag hij zich benoemen tot Raadsheer in het Departementaal Hof van Friesland en den 13 Februarij 1804, tevens tot Pensionaris der stad Leeuwarden. In | |
[pagina 404]
| |
1811 werd hij Lid van het Keizerlijke Geregtshof te 's Gravenhage. Koning Willem I, die hem, reeds den 18 November 1815, tot Ridder van de orde der Nederlandsche Leeuw en tot Lid van het Hooge geregtshof te 's Gravenhage benoemd had, zond hem in December 1818 als Commissaris-Generaal naar Friesland. Hij overleed te 's Gravenhage den 22 October 1828, en was den 8 December 1782 gehuwd met Bartha Bouwina Schultz, bij wie hij drie dochters had en een zoon, Willem Bernardus Bergsma, gehoren te Dokkum, den 26sten Februarij 1760, die Landsavokaat en Fiskaal-Generaal van Friesland zijnde, den 17 Maart 1792 om zijne staatkundige gevoelens uit die betrekking ontslagen werd en den 26sten October 1820 overleed. Behalve de hieronder volgende Theodorus Paulus Bergsma, had hij bij zijne tweede echtgenoote Sjoukje Scheltema nog eenen zoon den tegenwoordigen Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Utrecht Cornelis Adrianus Bergsma. |
|