De oorzaak waarom F.J. Berghuis zich tot een bekwamer klokkenist dan organist had gevormd, schijnt men hoofdzakelijk te moeten zoeken in de bijzonder aangeboren liefde voor dit kolossale instrument, in de vele tijd, welke hij, zoowel tot volmaking van zijn spel als van het instrument zelf, besteedde.
Deze zijne liefde voor het klokkenspel, en de zucht om het tot den hoogsten graad van volmaaktheid te brengen, was zonder voorbeeld. Immers alle gelegenheden greep hij aan, om het mechanismus van het klokkenspel te Delft tot eene ongekende schoonheid op te voeren en te volmaken. Om dat doel te bereiken was hem geen moeite te groot, geen tijd te kostbaar. Daarom achtte hij eene reis door België noodzakelijk, waar hij alle mogelijke klokkenspelen onderzocht en bespeelde, en daarna het meer volmaakte dier instrumenten op het Delftsche trachtte toe te passen. Dagen en weken achtereen, was hij van den vroegen morgen tot den laten avond, op den toren der nieuwe kerk, met hamer en aanbeeld bezig, om de hamers en stiften op de klokken en trommels te fatsoeneren, te vijlen en zoodanig van pas te maken, dat het mechaniek van het klavier en de hamers op de klokken niets te wenschen overlieten, ja zelfs het fijnste oor er geene gebreken aan kon ontdekken. Ook het stellen van de stiften op de trommels voor het speelwerk, op het half en heel uur, is door hem destijds tot die volmaaktheid gebragt, dat vreemdelingen, dit hoorende, niet konden gelooven, dat dit werktuigelijk zoo was zamengesteld, maar zich stellig verbeeldden, dat de klokkenist zelf op het klavier bezig was. Vooral heeft hij zijne verdiensten bijzonder doen kennen door een werktuigelijk toestel van zijne uitvinding, namelijk: door het bijbrengen van onderscheidene hamertjes op de kleine klokken, waardoor die snelle opvolging der toonen, en die tremblanten op het Delftsche klokkenspel konden worden voortgebragt, welke elders niet gehoord worden: terwijl het pedaal door hem op zulk eene treffende wijze is verbeterd, dat daardoor een alleruitmuntendst effekt kan worden daargesteld. Berghuis scheen door de natuur tot klokkenist bestemd. Hij bezat een ijzer sterk gestel, en eene buitengewone spierkracht in handen en voeten, waardoor hij eenen bijzonderen nadruk aan zijn spel kon geven, en
het zich, zoowel daardoor, als door eene bijzondere vlugheid, boven dat van de meeste zijner tijdgenooten zoodanig verhief, dat er binnen- en buitenslands met hoogen lof over werd gesproken. En waarlijk zijn spel bezat iets eigendommelijks en was dien lof overwaardig, vooral wanneer men de beperktheid van een klavier van 3½ Octaaf in aanmerking nam, en alle moeijelijkheden, aan zulk een spel, in de meestal driestemmige uitvoering en transpositie van de zwaarste muzijkstukken verbonden, regt begreep, en met dat van de meeste zijner ambtgenooten wilde vergelijken. Berghuis, wij kunnen het gerust verklaren, wijdde geheel zijn leven aan het klokkenspel toe. Dáárop ook nam zijne gezondheid een einde, en begonnen zich de zaden van eene spoedig daarop