zij maakten somtijds zelfs verandering in de Regering, herstellende onder anderen, in het begin des jaars 1709, den Geheimen raad, die te voren afgeschaft was. Ook was er in October 1711 een nieuw reglement gemaakt op de Regering, geteekend door den Graaf Orrery en Johan van den Bergh, als Gevolmagtigden, hetwelk door den Raad van State der Spaansche Nederlanden, aangenomen werd, zoo ver het met hunne Godsdienst en der landen voorregten overeen kwam. Van den Bergh nam den post van Gevolmagtigde waar, tot op het sluiten van het Barrière-traktaat in 1715. Hij had in deze betrekking zeer veel lof verworven en in het bijzonder veel toegebragt tot de verdediging van Brussel in het jaar 1708. In 1720 werd hij tot Gecommitteerde Raad van Holland gekozen en in 1725 aangesteld tot Baljuw en Dijkgraaf van Rijnland. Hij was in 1747, Burgemeester zijnde, een der Regenten, die de verheffing van den Prins van Oranje tot stadhouder tegenhielden, hierom werd zijn huis door het graauw aangevallen, en met moeite door de schutterij beschermd; hij zelf van het Stadhuis komende, werd door het gemeen deerlijk mishandeld en bedreigd; en onderging eerlang het lot met zoovele andere Regenten, van door den Stadhouder van zijnen post ontzet te worden, ofschoon hij reeds te voren ontslag van zijne bediening had verzocht. Van 1690 tot 1711 was hij mede Secretaris van Curatoren der Leidsche Hoogeschool geweest, van welken post hij echter te rade werd zich in het laatstgemelde jaar te ontslaan.
Hij was gehuwd met Johanna van Teylingen, en overleed den 11 November 1755.
Zijne erfgenamen hebben een kunstig gedenkteeken van wit marmer ter zijner eer tegen een der pilaren in de St. Pieterskerk te Leiden geplaatst. Bovendien is er een gedenkpenning met zijne beeldtenis en die van Frederik Adriaan van Rheede, ter hunner eer geslagen, wegens hun heldhaftig gedrag bij de belegering van Brussel.
Zie van Loon, Nederl. Historip., D. IV. bl. 540, 541 en 695; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVII. bl. 436, D. XVIII. bl. 46 en 74 en D. XX. bl. 302; van Mieris en van Alphen, Beschrijv. van Leyden, D. I. bl. 61 en 62; Kok. Vaderl. Woordenb. D. VI. bl. 427; Chalmot, Biogr. Woordenb. D. II. bl. 327 en 328; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 82 en 83; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hoog., D. II. T. en B. bl. 45 en 46.