[Cornelis van Bergen]
BERGEN (Cornelis van), Heer van Zevenbergen, was een der Legerhoofden van Maximiliaan van Oostenrijk, door wien hij, in 1488, met zijnen broeder Jan van Bergen, met onderstand naar Mechelen gezonden werd, om die stad en Filips, den zoon van Maximiliaan, die er zijn verblijf had, te beschermen, welke last door die gebroeders niet alleen naauwkeurig werd nagekomen, maar zij namen zelfs Vilvoorden in en versterkten het, terwijl zij door gedurige uitvallen de stad Brussel en haren omtrek in gestadige onrust hielden.
In 1491 stond Cornelis van Bergen Engelbert van Nassau bij in het belegeren van Sluis, door met Joris, Heer van IJsselstein, die stad met een goed getal schepen van de waterkant te bezetten. Voor deze en andere diensten werd hij door Maximiliaan in 1501 tot Ridder van het Gulden Vlies verheven. Doch niet alleen in het veld, maar ook in den Raad stond hij zijnen meester ten dienste, want nog in het zelfde jaar voerde hij niet diens naam het woord tegen de Friezen en Groningers, die naar Brussel gekomen waren om eenige bezwaren aan dien Vorst voor te dragen, en in het volgende jaar was hij een der gemagtigden des Keizers, die te Antwerpen een verbond van koophandel met Engeland sloten. Later, in 1504, treffen wij hem weder onder de Veldoversten van Maximiliaan aan, die de Maas overtrokken en de Gelderschen eenige sloten ontweldigden.
Een andere Cornelis van Bergen, misschien wel een zoon van hem, werd door den Keizer tot Coadjutor van Erard van der Marck, Bisschop van Luik, aangesteld, doch later zelf tot den Bisschoppelijken stoel verheven, zag hij zich in 1594 genoodzaakt door zwakheid den mijter af te leggen.
Zie van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. I. bl. 235, 335-343 en 358, D. III. bl. 3 en 38; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. bl. 332 en 333.