naar het levend model zeer geprezen werd. Van daar ging hij naar Dusseldorp en Manheim; in deze plaatsen hield hij zich gedurende drie en een half jaar op, en bestudeerde de kunststukken, welke toen in de beroemde Keurvorstelijke galerijen aldaar gevonden werden; hij kopiëerde onderscheidene stukken van de voornaamste Meesters in zijn vak, zijnde het historieschilderen, en daar Dusseldorp hem eenen schat van stukken door het overheerlijk penseel van zijnen stadgenoot, den beroemden van der Werf, aanbood, verzuimde hij niet om daarvan gebruik te maken, ter uitbreiding van zijne kundigheden. Ook heeft hij in die galerijen onder anderen eenige fraaije kopijen, naar portretten door den grooten van Dijk, vervaardigd.
Niet minder dan te Antwerpen bood men daar zijne talenten hulde; een gouden eerepenning wekte zijnen kunstijver nog meer op, en deed hem besluiten om ook Italië te gaan bezoeken, doch, tot zijne gevoelige spijt, werd hij door onvoorziene omstandigheden belet, dat ontwerp ten uitvoer te brengen. Hij keerde naar zijne geboorteplaats terug, kwam er in 1790 aan en vestigde er zich.
Het Portretschilderen bestendiger werk en alzoo een beter bestaan opleverende dan het historische vak, koos van den Berg het eerstgenoemde. In het zelfde jaar werd hem ook de post van Corrector bij het Rotterdamsche teekengenootschap opgedragen. Vervolgens gehuwd zijnde, wijdde hij zich meer en meer aan het geven van onderwijs in de teekenkunst, en, wegens zijne kunde en geschiktheid, ontbrak het hem aan geene leerlingen. Bovendien had hij veel te doen met schilderen van portretten, vooral in miniatuur, zoowel om de juiste karaktermatige gelijkenis, als om de keurige uitvoering. Ook bestaan er van hem zeer fraaije portretten, eenvoudig doch kunstig, met zwart krijt en roodaard bewerkt. Door het geven van onderwijs en het portretteren had hij nu zoo vele bezigheden, dat hem weinig tijds voor het oefenen van andere vakken der kunst overbleef. Den post van Corrector bij het gemelde teekengenootschap, bleef hij gedurende een aantal jaren op eene allezins loffelijke wijze waarnemen, tot aan zijn overlijden, hetwelk den 4 September 1817 plaats had.
Van den Berg was niet alleen geacht om zijne kennis en talenten als kunstenaar, maar ook als mensch droeg hij om zijn braaf en minzaam karakter, gevoegd bij een juist oordeel, de algemeene achting weg.
Bij zijne echtgenoote, Gertrudis van Claveren, liet hij drie kinderen na, van welke zijn jongste zoon, Jacobus Everardus Josephus van den Berg, geboren te Rotterdam den 8sten November 1802, mede een zeer verdienstelijk schilder, en thans Eerste Hoofdonderwijzer aan de stads Teeken-Akademie te 's Gravenhage is.
Zie van Eynden en van der Willigen, Gesohied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 464-467; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts., en vooral G. de Meijer, Het edel karakter en kunstverdiensten van G.J. van den Berg, Rotterd. 1817.