De Koning, die zijne geschiktheid tot onderhandelen kende, droeg hem op, om door eene vertrouwde briefwisseling met den Maarschalk van Bouflers, den grond te leggen tot den Rijswijkschen vrede.
Daarna zond Willem III hem als Ambassadeur tot den Koning van Frankrijk, bij wien hij verscheen met eene pracht, zoo als nooit aan dat Hof gezien was; het doel van deze ambassade, welke vijf maanden duurde en tachtig duizend ponden sterling kostte, was om er op aan te dringen, dat de gewezen Koning Jacob van het Fransche Hof zou verwijderd worden, zoo als Lodewijk XIV onder de hand had doen belooven, doch waaraan deze geenszins gestand deed, zoodat Bentinck onverrigter zake van daar terug kwam. Het schijnt dat hem dit de gunst des Konings, die op de verwijdering van zijnen mededinger zeer gesteld was, deed verliezen, althans Bentinck deed toen afstand van alle zijne bedieningen ten Hove.
Gedurende zijn afzijn had Arnold Joost van Keppel, naderhand Graaf van Albemarle, zich diep in 's Konings vertrouwen weten in te dringen. Doch men achtte Bentincks staatkundige bekwaamheden zoo hoog, dat men hem in het jaar 1700, nevens den Graaf van Jersey, opdroeg het vermaard traktaat van partage wegens de Spaansche monarchie te sluiten, waarover het huis der Gemeenten, door drift van sommigen in den jare 1701 eene beschuldiging tegen hem inbragt, die echter daarna bleef steken. De Koning overstelpte hem met weldaden en rijkdommen, en wilde hem in den jare 1695 met de heerlijkheden Denbigh, Bromfield, Yale en andere aanzienlijke landerijen in het land van Wallis begiftigen, doch eenige leden van het Parlement, die den Graaf benijdden, wraakten dit voorstel, als eene verkorting van 's lands domeinen, en ging het zoo hevig te keer, dat men het moest laten steken.
Ofschoon Bentinck als het ware door Arnold Joost van Keppel in 's Konings gunst verdrongen was, vernam hij in 1702 naauwelijks dat de Vorst zich in eenen doodelijken toestand bevond, of hij ijlde naar hem toe, stond hem in zijne laatste oogenblikken bij en zag hem in zijne armen den geest geven.
De Konings overleden zijnde, geraakte hij geheel buiten bewind, en leefde sedert op zijne landgoederen in Engeland, of op Zorgvliet bij 's Gravenhage, dat hem door den Koning geschonken was. Na herhaalde aanvallen van beroerte, die hem eene belemmering in tong veroorzaakte, waardoor hem het spreken zeer moeijelijk viel, stierf hij op zijn landgoed Bulstrode, in Buckinghamshire, in Eugeland, den 4den November 1709, na nog in den afgeloopen zomer te 's Gravenhage te zijn geweest, alwaar hij met de Fransche Gezant Torcy over het vredewerk had gesproken; doch deze beschouwde hem als een Afgezant van den Hertog van Marlboroogh, die echter het grootste deel niet had aan diens vertrouwen, en in niets meer geleek naar hetgeen hij geweest was. Bentinck werd te Westminster in de kapel van Hendrik VII prachtig begraven.