[Arent van Benschop]
BENSCHOP (Arent van) was een der Edelen, die tegen Graaf Floris V zamenspanden, en, bij het gevangen nemen van dien Vorst, nadat Herman van Woerden 's Graven paard bij den toom gevat had, hem den sperwer uit de hand rukte. Na denbeganen moord bevond zich Benschop, benevens Kostijn van Boternisse, Alewijn en Willem van Teylingen, Willem van Saanden en anderen, op het slot Kronenburg, to en het door Wyt van Henegouwen bemagtigd werd; deze gaf Gerard van Velzen, van Saanden en nog eenige anderen, aan het volk, tot stilling van zijne woede, over, doch deed Benschop, Tcylingen en nog twee anderen, naar het slot Kervenheim in Kleefsland voeren. Wanneer Benschop uit zijne gevangenschap ontslagen zij, vindt men niet geboekt, maar in 1304 bevond hij zich onder den aanhang van Jan van Renesse. Met dezen en anderen nam hij, na de nederlaag der Vlamingers voor Zierikzee, de vlugt uit Utrecht, en begaf zich naar de Lek, tegen over Beuzichem, voornemens met een schouw den stroom over te varen De meeste Edelen, wier sloten hieromtrent gelegen waren, hadden mede de zijde van Renesse gekozen; doch Jan van Beusichem, Heer van Culemborg, en nog een, wiens naam niet genoemd wordt, die de zijde van den Graaf hielden, van gemelde vlugt kennis gekregen hebbende, bragten eenig volk onder de wapenen, en troffen de vlugtenden aan op eenen uiterwaard in de Lek tegen over Culemborg. Van hier verdreven, werden zij al vechtende in de schouw gejaagd; daar zij zich in te grooten getale in dat vaartuig begaven, kantelde het om, en Arent van Benschop vond, met Jan van Renesse en eenige
andere Edelen, zijnen dood in de golven, den 16 Augustus 1304.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 67, 78, 90, 179 en Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., bl. 251 en 252.