bedieningen heeft hij bekleed, vooral in Noord-Holland. Ook was hij Bailjuw van 's Gravenhage en Raad van den Vorst. Hij overleed in zeer hoogen ouderdom in 1473; en is tweemalen gehuwd geweest eerst met Maria van de Lekke, daarna aan Johanna of Alijd van Hodenpijl. Daar hij aan zijnen oudsten zoon zijnen heerlijkheden naliet en aan zijne andere kinderen bijna niets, gat dit aanleiding tot vele regtsgedingen.
Zijne nakomelingen, welke zich van Scagen, of van Schagen teekenden, voerden tot wapen een veld, verdeeld in zes banden van goud en keel, hebbende in den linker hoek het wapen van Beijeren, zijnde gefuseleerd van zilver en azuur.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 101 en 102.