de groote geestinspanning werd hij in het voorjaar van 1849 door eene beroerte getroffen, daarop in 1650 gepensioneerd zijnde, overleed hij den 19 Augustus 1851 te Aken.
Onderscheidene geleerde genootschappen, zoo als de Geneeskundige van Leuven, Brussel, Berlijn, Hamburg, Brugge, Antwerpen, Hoorn, Willebroek, Weenen en Batavia, toonde zijne bekwaamheden naar eisch te waarderen, door hem het lidmaatschap aan te bieden, terwijl het genootschap ter Bevordering van Heelkunde te Amsterdam hem in 1845 tot Buitengewoon Lid benoemde.
Men heeft van zijne hand:
Dissertatio medico-chirurgica de Herniâ inguinali, Paris 1813.
Verhandeling over den typhus en waarneming over den tetanus. Utr. 1819. gr. 8o.
Hij was Ridder grootkruis van de Orde der Eikenkroon, Kommandeur van den Nederlandschen Leeuw, en van de Orde van de witte Valk; had den medaille van verdiensten van Nassau; ontving in 1832 van Koning Willem I eenen brillanten ring, ter waarde van 100 dukaten, als een blijk van dank voor den ijver, waarmede hij het onderzoek naar den braakloop in Duitschland had volbragt; en in 1833 zond de Regering van 's Gravenhage hem eenen brief van dankbetuiging voor den ijver door hem aan den dag gelegd, bij het onderzoek der cholera bij haar ontstaan te dier stede.
Zie (van Cleef), Alphab. Naaml. van Boeken; Algem. Konst- en Letterbode voor 1845, D. II. bl. 266, uit particuliere berigten aangevuld.