Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Lieve of Levinus Ferdinand de Beaufort]BEAUFORT (Lieve of Levinus Ferdinand de) geboren den 9 October 1675, in het Fort St. Anne in den, thans niet meer aanwezigen, Polder van Namen, in het Land van Hulst, stamde af van een geslacht herkomstig uit Anjou, tusschen Angers en Tours, dat reeds in de eerste helft der veertiende eeuw loffelijk in de Nederlanden bekend was, en in de laatste helft dier eeuw twee Avignonsche Pausen (Clemens VI en Gregorius XI) heeft opgeleverd. Lieve Ferdinand was eerst Pensionaris van het vrije van Sluis, daarna van Tholen, Gecommitteerde Raad en Raad ter Admiraliteit wegens Zeeland. Hij, die zich uit zijn eigen aanteekeningen doet kennen als een man van edele beginselen en een voortreffelijk staatsburger, overleed te Middelburg den 9 November 1730, en was schrijver van: Het leven van Willem de I, Prins van Oranje, Graaf van Nassau, Stadhouder en Capitein Generaal van Holland, Zeeland, Utrecht en Vriesland enz. enz. enz. Leyd. en Middelb. 1732. 3 deelen 8o. Verhandeling over de vrijheit in den Burgerstaat, Amst. 1737. 8o. Beide zonder vermelding van zijnen naam na zijn overlijden in het licht verschenen. Van het eerstgemelde werk zegt Groen | |
[pagina 214]
| |
van PrinstererGa naar voetnoot(1): ‘dat de Beaufort niet zonder verdienste de oorzaken der gebeurtenissen naspoort, maar dat hij zijne afkomst te zeer verraadt, door de feiten dikwijls ten behoeve der Aristocratische partij te verdraaijen. Overigens is de stijl, naar de gewoonte der achttiende eeuw, langdradig.’ Het wapen zijner familie, die ten gevolge van de vervolgingen der Protestanten uit Frankrijk naar de Nederlanden geweken was, bestond uit een veld van azuur met eenen toren van zilver, met de spreuk: La vertu est un beau fort (De deugd is eene schoone sterkte) op eenen band boven het wapen, de letters van goud, de band van azuur. Zie de Wind, Biblioth. van Nederl. Geschieds., Aanh. bl. 13; Vaderl. Letteroef., 1844, Recens., bl. 502; Algem. Konst. en Letterb. voor 1845, D. I. bl. 50; aangevuld uit Ms. aant. van wijlen Jac. Koning. |
|