| |
| |
| |
[Paulus en Marcelis Bax]
BAX (Paulus en Marcelis) of Bacx, twee broeders van den voorgaande, wier daden vaak zoo in een geweven zijn, dat men die niet gevoegelijk van een kan scheiden. Het eerste, dat men van hen gemeld vindt, is dat zij in 1576, onder het beleid van den Heer van Immerseel het harnas aanschoten, en den Lande alle mogelijke diensten bewezen. Tot belooning van hunne dapperheid verleende de Hertog van Alençon in 1582 aan Marcelis Bax, vergunning tot het oprigten van een kompagnie ruiters. Bij deze gelegenheid toonde Marcelis dat zijn heldenmoed, gepaard ging met ware broederliefde. Want daar hij de jongste was, stond hij den eersten rang in de Kompagnie af, aan zijnen ouderen broeder Paulus, die daardoor den rang van Ritmeester verkreeg, en vergenoegde zich met onder hem te dienen. Terwijl Paulus Bax zich naar Gent begaf, om van den Prins van Oranje zijn patent te ontvangen, hield Marcelis zich ijverig met de werving bezig. Naauwelijks had hij zes paarden bij een, of hem werd berigt, dat de Graaf van Hohenlo, tot ontzet van Lochem, welke stad door Verdugo belegerd was, naderde. Terstond begaf hij zich derwaarts, en bragt tot het wel slagen dier onderneming ongemeen veel bij. Toen daarna besloten werd om Verdugo verder te verdrijven, voegde Marcelis Bax zich met zijne zestien paarden bij de Brabandsche ruiterij, en viel op die van Verdugo aan. Dan zoowel van de Brabanders als van de zijnen verlaten wordende, bevond hij zich in eene gevaarlijke omstandigheid; wordende zijn paard gekwetst, zijnen helm en zijn pansier hem afgerukt, en het gevest van zijn rapier zoo plat geslagen, dat het onbruikbaar was. Een stuk van een spies stak hem binnenbeens, van de knie
opwaarts, bijna een voet lang in de dij; zijn paard was een geheele spies, onder de manen, zoo diep in den hals gestoken, dat het zich niet keeren kon. In dezen dringenden nood begaf hem echter, de moed niet. Vol vuur rukt hij eerst het stuk der spies uit zijn eigen been, en daarna die uit den hals van het paard, en weerde zich toen zoodanig, dat de ruiter, die hem dacht gevangen te nemen, blijde was van hem ontslagen te worden. Een ander, die eene lans op hem stiet, ontkwam hij, door den draai van zijn paard, terwijl een derde, na een poos met hem gestreden te hebben, hem ook ontliep. Bax bemerkende tegen al die aanvallen niet bestand te zijn, veranderde dus in schijn, en hield zich als of hij tot de vijanden behoorde, roepende: Victorie! Victorie! Door deze list outkwam hij naar Lochem, rijdende, zonder verdere hindcrnis, dwars door den vijand heen,
Hij begaf zich nu, zoo spoedig mogelijk, naar Deventer en, van zijne wonden genezen zijnde, vervolgens naar Bergen op Zoom, alwaar hij zijnen broeder den Ritmeester aantrof, en met hem de kompagnie spoedig in orde bragt. De eerste aanval, waarin zij gewikkeld werden, was voor Steenbergen, dat door den Luitenant Stemborn ingenomen was, en ofschoon deze met vier kompagniën op hunne verzamelde magt aanviel, werd hij door de Baxen
| |
| |
verjaagd, en met de zijnen in een ouden toren gedreven. Niettegenstaande de jonge Bax hier eene wonde in het linkerbeen ontving, bleef hij er zijnen broeder afwachten. Gezamelijk vielen zij nu op den toren aan. De Ritmeester sprong terstond van het paard, en drong dadelijk den toren in, waarin hij, van zijne bijhebbende manschap met zoo veel drift gevolgd werd, dat hij zelf onder den voet geraakte. Velen der vijanden sneuvelden, doch daar het voetvolk achter bleef, werden er niet meer dan honderd gevangen genomen. Als een gevolg van deze hunne overwinning, behaalden zij omtrent Roosendaal veel voordeel, op eene sterke bende Spanjaarden, en ontzetteden tevens daardoor den Maarschalk de Biron. Eenige tijd daarna vonden zij zich genoodzaakt voor de overmagt van Del-Monte te zwichten. Maar gedurende het beleg van Antwerpen door den Hertog van Parma, vergoedden zij dit met de voordeelen die zij op zekeren L'Espine behaalden. De grootste nederlaag die de Baxen in geheel hun even leden, was omtrent Huchtenbroek, alwaar zij niet alleen door Del-Monte geslagen, maar tevens gevangen genomen werden, terwijl de Ritmeester zelfs in de hand gekwetst was. Nu voerde men hen als krijgsgevangenen naar Beveren, waar zij echter niet lang in de magt hunner vijanden bleven, aangezien de gevangenen dagelijks zoo zeer vermenigvuldigden, dat de Spanjaarden zelfs verheugd waren hen te kunnen uitwisselen.
Na hun ontslag was Leicester als Landvoogd aangesteld; onder zijn bestuur hadden zij in 1586 het geluk, een convooi van omtrent 500 wagens en karren met granen, dat naar Antwerpen gezonden werd op te ligten; bij welke gelegenheid zij wel vier honderd paarden en onderscheidene kostelijke waren buit maakten, doch daar zij het koren niet konden mede voeren, werd dit onder den voet gesmeten; het gebrek daaraan was echter in Antwerpen zoo groot, dat Mondragon het van den weg deed opzoeken. In het jaar 1586 liep Bergen op Zoom groot gevaar van in de magt der Spanjaarden te geraken; zonder het voorzigtig beleid van Valkenburg, Hemert, en de gebroeders Bax, zou, zonder twijfel, het voorgenomen verraad van den toenmaligen Gouverneur Beerewoudt zijn beslag gekregen hebben, hadden niet deze trouwe voorstanders der vrijheid een wakend oog op al zijnen handel gehouden.
In het jaar 1588 twijfelde men niet, of Bergen zou belegerd worden. Van dit oogmerk der Spanjaarden kreeg men zekerder berigt, door twee gevangenen, die door de ruiters van Bax opgeligt waren, en verklaarden, gemeend te hebben, dat de belegering reeds werkelijk was aangevangen. Hierdoor had men in de stad gelegenheid, om maatregelen daartegen te werk te stellen, en haar van meer volks te voorzien, zooals ook geschiedde door het innemen van eenige Engelsche regementen, benevens dat van onze helden. De vijand inmiddels vast naderende, oordeelden de Baxen
| |
| |
het noodzakelijk, dat hem alle verhindering moest worden toegebragt; zeggende, dat zoo men zich geheel liet insluiten, de ruiterij alsdan van geen dienst meer zijn kon. Doch anderen, die binnen waren, oordeelden het gevaarlijk, zich met uitvallen te wagen, voorgevende, dat zoo zij overwonnen werden, dit voor de stad ten uitersten nadeelig zou zijn; ja al bekwamen zij cenig voordeel, zulks den vijand weinig hinder zou aanbrengen, aangezien deze, door zijne magt, zulks ligt herstellen kon. Paulus Bax antwoordde hierop, dat hem en zijnen broeder, zoo wel als anderen bekend was, dat men voorzigtig te werk moest gaan. ‘Wij weten ook,’ zeide hij, ‘dat de vijand van een magtig en overwinnend leger voorzien is, en dat hij veel sterker van volk is dan wij; ook is ons niet onbekend, dat er mannen onder hen zijn; dit hebben wij in persoon meer dan eens ondervonden.’ Met deze en andere redenen op den Gouverneur William Durry niets winnende, wilde hij, gestoord, zich uit den krijgsraad begeven. Dan Durry belette hem dit, zeggende: ‘Zoo gijlieden oordeelt zulks ten beste van de stad te zijn, zal ik er mij niet langer tegen verzetten.’ Dit woord was naauwelijks gesproken, of de vergadering scheidde; ruiterij en voetvolk, ieder verzamelde zich bij de zijnen. De heer van Huchtenbroek, een Hollandsch edelman, Kornet onder den Ritmeester Bax, werd vooraf gezonden, om den vijand op de vlakte te lokken, tusschen het leger en de stad; gevolgd van veertien of vijftien harquebussiers reden zij regt toe op het vijandelijke leger aan. De lanciers namen een anderen weg, met neergevelde lansen, om van den vijand te minder gezien te worden; de harquebussiers van Marcelis Bax voegden zich bij hen. De gebroeders namen den voortogt, Peregrin Barty, Baron van Willogby, de
Opperbevelhebber der Engelsche troepen, plaatstte zich in het midden en de Ritmeester Parker nam de achterhoede. De Spanjaarden, het klein getal manschap ziende, dat door Huchtenbroek geleid werd, zonden eenige musquetiers daarop af. Ter plaatse waar Huchtenbroek zich bevond, waren vele aarden wallen, met doornen en distelen begroeid, dienende tot afscheiding der akkers; die van den vijand namen die al vechtende met Huchtenbroek in. De andere, deze goede gelegenheid ziende, viellen, met het opsteken der trompetten, eensklaps op den vijand in, vechtende als leeuwen, dwongen ze de musquetiers om genade te smeeken. Van den kant der vijanden werden drie vanen ruiters gezonden, doch ook deze, met er haast, door de Baxen, die den voortogt hadden, op de vlugt geslagen, werden voorts genoodzaakt zich op den Rijsselberg te houden, en van daar het vangen en dooden der hunnen aan te zien. Het voornemen der uitgetogenen was, terstond na het behalen van eene overwinning, weder stadwaarts te keeren, om zich het geheele leger van den vijand niet op den hals te hal n. Terwijl men bezig was met de gevangenen naar de stad te voeren, geraakte Parker, door
| |
| |
al te groote dapperheid, te diep onder de vijanden; driemaal grepen zij hem reeds, en even zoo vele malen ontzette hij zich zelven. De Baxen en de Ritmeester Pouly, het gevaar ziende, waarin Parker zich bevond, liepen midden onder den vijand, stellende de bevrijding van dien held boven alle de gevangenen, waardoor hem dan ook de weg ter ontkoming gebaand werd. Juist op dat pas kwam de Engelsche Overste Wilfort uit Holland aan. Hij bedacht zich geen oogenblik, met zijn bijhebbend volk deel aan den strijd te nemen. De vijand had meer dan 200 dooden, benevens vele gekwetsten en gevangenen verloren; terwijl van de uitvallers slechts vier of vijt gesneuveld waren, hoewel zij ook vele gekwesten hadden. Na dit voorval van den 25ste September 1588 werd, door Willoghby, op den 30sten, een tweede uitval ondernomen, die van geen zoo goed gevolg was, vindende hij den vijand beter op zijne hoede. De ruiterij van weerskanten raakte handgemeen; de Baxen, die niet dan heldendaden verrigtten, gaven daarvan nieuwe blijken; Marcelis, die al vechtende een Albanees aantrof, stak dien met zijn zwaard dwars door het lijf, en trok hem daarna, wat tegenstand hij bood, bij de haren, midden uit den vijand, en na hem tot de zijnen gesleept te hebben viel zijn paard onder hem neder. Onmogelijk is het, alle de mannelijke daden der gebroeders Bax, gedurende het beleg, dat op den 12den November werd opgebroken, te verhalen, zonder het geheele dagregister daarvan na te schrijven. Tot loon van zijne dapperheid werd dan ook de oudste der broederen, Paulus Bax, door Willoghby, in naam der Koning van Engeland, in het gezigt van den aftrekkenden vijand tot Ridder geslagen. De jonge Bax was op dien stond, dat Willoghby den roem der helden ten
hemel toe verhief, nog bezig met Parma in zijnen aftogt alle mogelijke nadeelen toe te brengen, waarvan de voordeelen hem meer waardig waren dan de loftuitingen, welke de beide broeders nog oneindig meer verdienden, met de vijanden uit het kasteel van Wouw te verjagen, en het grootste gedeelte van de compagnie van Copardin, die daar binnen lag, allen uitgelezen volk, tot hunne gevangenen te maken of te dooden. In dit zelfde jaar bekwamen de beide broeders, even als alle Ritmeesters die zich in Bergen op Zoom bevonden, van wege die stad eenen vierkanten gouden eerepenning, op welks eene zijde het wapen der stad en op de andere de naam van dengene die den penning ontving en de rede waarom.
Marcelis Bax, nu reeds tot Ritmeester bevorderd, nam in 1589 130 man, zoo van zijn eigen als van zijns broeders compagnie, met zich, belastte deze met eenen aanslag op Borgloon, een stadje in het land van Luik. Doch daar dit hun mislukte en zij onder hunne Ritmeesters niet gewoon waren onverrigter zaken terug te keeren, trokken zij verder, en sloegen zich door de vijanden heen, tot voor de stad Tienen, die met vijf of zes vaandelen Spanjaarden bezet was. Met list geraken zij daar binnen, drijven den vijand er uit, ontweldigen hem
| |
| |
de vaandelen en trekken, met zooveel buit als zij laden konden, er uit. Vier honderd man van den vijand hiervan verwittigd, wachtten hen op; doch zij onder elkander besloten hebbende, hunnen buit niet dan met hun leven te verlaten, slaan er zich met geweld door heen, en komen wel beladen te Bergen op Zoom terug.
Weinig tijds daarna gaven vijftien van die helden nieuwe blijken van hunne dapperheid, in het land van Waas, alwaar zij met vijf en veertig anderen handgemeen raakten, en die allen overwonnen zouden hebben, waren zij niet door een menigte voetvolk te gelijk overvallen geworden. Zij keerden echter, zonder eenig verlies door de overmagt geleden te hebben en zonder vervolgd te worden, terug.
Als in December 1589 de Ritmeester Marcelis Bax vernomen had, dat omtrent 600 Hoogduitsche voetknechten, met eene compagnie ruiters van La Bute een convooi naar Antwerpen begeleidden, toog hij met omtrent 400 ruiters uit Bergen op Zoom hen te gemoet, viel ze op de Calmpthoutsche heide aan, versloeg ze, in het aanzien van een groot deel des vijandelijken legers, en maakte zich meester van drie vaandels en van de wagens, beladen met de kleederen, voor het regiment van Don Gerdinando de Gonzaga en anderen, en nam den Luitenant Kolonel Maldits, eenige Kapiteinen en omtrent 200 soldaten gevangen.
De Graaf van Mansfeld werd, in het jaar 1590, den moed en dapperheid van Marcelis Bax, ten zijnen nadeele ontwaar, toen deze hem met 225 paarden uit Bergen tegemoet trok, zijn volk geheel en al verstrooide, en met 40 man en 80 paarden als zijnen buit terugkeerde. Als in dat zelfde jaar, op het voorstel van Prins Maurits, door de Staten een bevel was afgevaardigd tot het doen van eenen ruitertogt, om eenige kwartieren onder contributie te stellen, werden daartoe elf kompagniën uitgekozen en onder deze ook die van Paulus en Marcelis Bax. Dewijl men het noodzakelijk oordeelde, dat een der Ritmeesters gedurende den togt het opperbevel zou hebben, werd dit, op raad van den Prins en met goedvinden der Staten, toevertrouwd aan den moed en het voorzigtig beleid van den Ridder Paulus Bax, en aan hem volkomen magt en gezag gegeven om de gezegde compagniën te voeren in de graafschappen Henegouwen en Artois, en zooveel verder, als zonder gevaar zou kunnen geschieden. Met een werd hem toegestaan met zich te nemen, een of twee honderd man voetvolk uit het land van Tholen, Breda en Bergen, zoo hij zulks dienstig oordeelde. Op dezen togt bragten zij den vijand groot nadeel toe. In het volgende jaar was Marcelis Bax tegenwoordig bij het ontzet van het Fort Knodsenburg, door Prins Maurits, alwaar hij en de Ridder Veere alle blijken van dapperheid betoonden.
Die van Antwerpen ten uitersten verbitterd op de soldaten van Bergen op Zoom, om den buit, die deze hun dagelijks onthaalden, dreigden, om zulks te straffen, twee gevangenen
| |
| |
met den galg. Doch uit vrees dat de hunnen het zelfde lot zouden ondergaan, raadpleegden ze hierop Mondragon, toen Gouverneur van het kasteel, met wien zij overeen kwamen, dat deze hun de gevangenen met geweld zou ontnemen en ze doen hangen, zoo als kort daarna geschiedde. Paulus Bax, Mondragon en die van Antwerpen dit willende verleeren, besluit met zijnen broeder, om ter wrake zijner soldaten, eenige Antwerpenaars meester te worden. Om dit werkstellig te maken, werden tachtig soldaten, gekleed als boeren, gelast, tien of twaalf wagens geladen met zandzakken, als een convooi te brengen tot voor de poort van Antwerpen; als voerlieden moesten zij met zweepen in de hand gaan, en hun geweer verborgen houden. Tachtig soldaten werden gelast zich schuil te houden tot zoolang de voerlieden in de poort zouden zijn. Te Berchem was de ruiterij geplaatst om, als het tijd was, toe te schieten. Het oogmerk van dezen aanslag was, zich meester te maken van de Gildebroeders, die bij dag de wacht aan de poort hielden. Waarschijnlijk zou zulks gelukt zijn, zoo niet, zeer toevallig, de poort om eenige verbetering, die daaraan gemaakt werd, gesloten was. Desniettegenstaande bleef evenwel hunne togt niet vruchteloos, want na eenige oogenblikken toevens, verscheen een spaansch convooi, van den weg van Lier komende. Terstond gaven de gewaande voerlieden elkander een teeken, wierpen de zweepen weg, vielen het convooi aan overmeesterden het en bragten het, met eenige gevangenen, naar Bergen op Zoom.
Toen, in het jaar 1592, Thomas Morgan, Gouverneur van Bergen op Zoom, door Koningin Elisabeth voor den tijd van drie maanden terug ontboden was, werd Paulus Bax, op voorstel van hare Majesteit en met goedvinden van den Raad van Staten, gedurende dien tijd, tot Gouverneur aangesteld; daar Morgan niet wederkeerde, bekleedde Bax die plaats tot aan zijne dood. In dat zelfde jaar verhinderde Marcelis Bax, Verdugo Koevorden te ontzetten.
De Graaf van Varax, Heer van Balançon, in 1594 door den Kardinaal Aartshertog in Braband gezonden zijnde, lieten de Staatschen, en inzonderheid die van Bergen, niet na, hen dag elijks te verontrusten. Nadat de beide broeders, uit eenige gevangenen, de ware gesteldheid van de magt, die Varax bij zich had, vernomen hadden, zond de Gouverneur zijnen broeder naar Holland, om de Staten en den Prins daarvan te onderrigten, waarna besloten werd den Graaf, waar men hem vond, aan te tasten. Maurits deed daarop 5000 knechten en 900 ruiters van Geertruidenberg omtrent Turnhout vergaderen, en voorts regt daarop aantrekken. De vijand, op de aannadering dezer bende terugkeerende, werd achtervolgd door Nicolaas van der Aa, Luitenant van de garde van den Prins, met 70 schutters benevens den Ridder Veere, Didini en den Ritmeester Marcelis Bax, welke vijftien van de bekwaamste ruiters, zoo van de compagnie zijns broeders al van de zijne, bij zich had, zijnde zij in het geheel 118 man sterk. De Graaf van Hohenlo
| |
| |
was gelast, des vijands aftogt gade te slaan. Deze, hunne vlugt ziende, wilde dat Marcelis Bax den Prins daarvan kennis zou geven; dan deze den vijand tot hiertoe vervolgd hebbende, verzocht daarmede te mogen voortgaan. Hohenlo zond, op dit verzoek, eenen andere aan Prins Maurits, die, na de noodige orders gegeven te hebben, den vijand deed vervolgen. Op de heide van Turnhout werd alzoo eene volkomene overwinning behaald, door welke Marcelis Bax zich, na den Opperbevelhebber, den grootsten lof had verworven. Weinig tijd daarna bevochten 200 man der zijnen, bij Herenthals de overwinning. Ook behaalde hij grooten lof, door zijne dapperheid gedurende het beleg van Grol, daar hij den Hertog van Parma verhinderde die plaats te ontzetten.
In 1595 hielp Marcelis Bax weder met veel dapperheid de vijand aan de Lippe bevechten.
Toen, in het volgende jaar, Hulst door den Kardinaal Aartshertog belegerd werd, trachtten de Ritmeesters Marcelis Bax, Du Bois en Donk hem daarin alle mogelijke afbreuk te doen; gaande ten dien einde te Bergen met omtrent 230 paarden te scheep. Donk raakte met zijne schepen op eene droogte vast; Bax en Du Bois hunnen aanslag willende volbrengen, begaven zich in allerijl met 150 man, uit de schepen die in vlot water lagen, aan land en van daar naar het leger van den vijand. Om te meer bedekt te blijven, scheidden zij het volk van een en reden met kleine troepen het land door. Alle soldaten, die zich aldaar met of zonder wapenen bevonden, ten getale van meer dan 700, werden door hen gedood. Ook namen zij een klein kasteel in en deden de manschap, die er zich in bevond, over den kling springen, waarna zij tot den terugtogt besloten, voerende met zich vijftig gevangenen van allerlei natiën. Uit ieder natie, tot zeven toe, namen zij er een, die zij Prins Maurits aanboden, tevens den Vorst berigtende, dat het conterscharp, tusschen de stad en de Meervaart, in dien nacht zou aangetast worden; waarom de Prins zulke orde deed stellen, dat de aanval vruchteloos afliep. De vijand echter, met het beleg voortvarende, en het Land van Hulst onder contributie houdende, deed de Gouverneur Bax, door het uitzenden van eenig volk en daaronder ook de compagnie van zijnen broeder, alle moeite om de Spanjaarden en Walen te beteugelen; doch de menigte van die troepen was oorzaak, dat op dien togt niets verrigt werd, dan het verslaan van eene compagnie Italianen, onder bevel van de Sangro staande.
De Kardinaal, hoogmoedig op zijne verovering van Hulst, liet zich voorstaan, dat het gezag des Konings welhaast hersteld zou zijn. Het ontbrak niet aan zulken, welke aan die grootspraak geloof gaven; veel min aan hen, die medewerkten, om die bewaarheid te doen worden. De Markgraaf van Antwerpen, geen de minste van die zijnde, zond, door eene boerin, aan den Gouverneur Bax een brief, waarin hij den Ridder vermaande, zich aan de genade
| |
| |
en gehoorzaamheid van den Kardinaal te onderwerpen, met bijvoeging dat zij, die de eersten hierin waren, het grootste loon hadden te verwachten. De Gouverneur, benevens zijnen broeder, den brief gelezen hebbende, beraadslaagden wat antwoord zij aan de boerin geven zouden. Hun besluit was, de copie des briefs terstond aan den Raad van Staten te zenden, en den brief zelf, in tegenwoordigheid van de boerin, aan den galg te doen spijkeren: voorts aan de eene zijde een lantaarn, en aan de andere zijde een bril te hangen. Hierna werd de brengster terug gezonden en haar belast, den Markgraaf te boodschappen, op welke wijze zijn brief beantwoord was.
Te Antwerpen dreigde men eenige gevangenen van Bax te handelen, zooals hij met den brief gedaan had; Bax, gelukkiger dan weleer, wist zich van eenige Antwerpsche burgers meester te maken, en schreef voorts, ook met hen te zullen handelen zooals men aldaar met zijne soldaten doen zou. Dit berigt deed hij door eene gevangene juffer den Markgraaf aanzeggen. Nogthans gingen die van Antwerpen met de voorgenomene regtspleging voort; Bax volgde, ofschoon met tegenzin, hun voorbeeld om zijne soldaten daardoor te sparen. Ook aan den slag bij Nieuwpoort den 2 Julij 1600 nam Marcelis Bax een krachtdadig aandeel. Hij, die de raad en vertrouweling van Graaf Lodewijk was, werd met deze, vóór den aanvang van den slag, met zes compagniën, door des vijands ruiterij, in de duinen besloten, zoodat zij genoodzaakt waren zich er door te slaan, hetwelk tevens den aanvang der schermutseling veroorzaakte. Bax verkoos met de compagnie van den Gouverneur van Bergen en de zijne, de ruiterij van Belgioso te bevechten, die hij, na eenen hevigen tegenstand deed wijken, verstrooijende de manschap zoodanig, dat zij de hunnen, op dien dag, van geenen verderen dienst konden zijn. Na dit gedaan te hebben verzamelde Bax de zijnen, en deed daar mede alles wat van dappere en onversaagde helden, ten dienste van het land en tot hunnen eeuwigen roem kan gedaan of verwacht worden. Na dien vermaarden veldslag, werd Bax door Prins Maurits tot bevelhebber over de ruitertogten in Braband aangesteld, en de Staten Generaal bevorderden hem tot Commissaris Generaal en Sergeant van de kavallerie in dienst van den Lande.
Een der schoonste togten van Marcelis Bax was, toen hij den 8 October 1602 uit Bergen op Zoom naar Bilsen, bij Maastricht trok, van waar hij met eenen grooten buit, 500 paarden en 200 gevangenen terugkeerde. Chalon, gewoonlijk den Kolonel Chalon genoemd, een zoon van Palamedes van Chalon, ontkwam daarbij door de vlugt.
Marcelis Bax, zich in het jaar 1604 mede in het beleg van Sluis bevindende, en, volgens zijnen aard, werkzaam willende zijn, deed den Prins verzoeken hem te vergunnen met de drie compagniën, welke onder zijn bevel stonden, eene kleine schermutseling te
| |
| |
mogen aanvangen; ten einde te beproeven van welk gevolg zulks zijn zou. Het antwoord was: ‘zeer wel, maar waag u niet verre.’ Terstond stijgt de Commissaris-Generaal te paard en rijdt, gevolgd van eenig voetvolk, met de zijnen op den vijand aan. De strijd werd hoe langer hoe heviger, vermits de vijand ieder oogenblik nieuwen onderstand kreeg. Nadat Bax nu lange tijd zijne partij afgemat had, naderde Don Louis de Velasco, vergezeld van 1500 uitgelezene Spanjaarden, die een nieuwen aanval ondernamen. Het oogmerk van Bax was toen, deze manschap zoo ver te lokken, dat zij onder het bereik van Prins Maurits kwamen; om hen te vuriger de maken, gaf Bax zich aan die zijde bloot. Het oogmerk gelukte, en hij bragt hen ter plaatse, waar de strik zoodanig gespannen was, dat zij het gevaar ontloopen noch ontzwemmen konden, maar het met de dood moesten bekoopen. De drie compagniën hadden insgelijks rijkelijk haar deel gekregen, zijnde er; van 250 paarden, meer dan 90 doodgeschoten, van de compagnie van Bax was bijna geen ruiter ongekwetst. Hij zelf had eene wonde aan zijn been bekomen. De Staten, den betoonden moed willende beloonen, vereerden, op den voorslag van Oldenbarneveld, aan ieder der drie compagniën honderd Rosenobels. Ook was het gevolg van dit gevecht, dat Prins Maurits het beleg nader aan de stad brengen en vervolgens haar meester worden kon.
Toen gemelde Vorst, in het jaar 1605, met de meeste magt van het Staatsche leger zich in den omtrek van Zutphen bevond, om Spinola het hoofd te bieden, meende de Aartshertog Albertus zich van deze gelegenheid te bedienen, om eenige plaatsen in Brabandl onder zijn geweld te brengen; voornamelijk had hij het oog op Bergen op Zoom gevestigd, en verzamelde alle mogelijke magt om die stad te overvallen. Ten allen gelukke werd de Gouverneur Paulus Bax daarvan in tijds onderrrigt. Drie ongewapende ruiters, op kondschap uitgezonden, geraakten in de magt der vijanden, zoodat zij hem geen nader berigt konden mededeelen. Meer dan 4000 man te voet en drie compagniën ruiters vertoonden zich dus, in het midden van den nacht, onverwachts voor Bergen op Zoom, en legerden zich, voor de dageraad, rondom de stad. Terwijl zij hiermede bezig waren, hoort de Gouverneur een klein klokje, ten teeken van alarm trekken. In allen spoed stijgt hij te paard, en begeeft zich naar de Waterpoort, alwaar hij wist dat de stad het zwakst was; wordende gevolgd door diegenen, welke voor zijn huis de wacht hielden. Met deze weinigen, die echter spoedig van anderen gevolgd werden, deed hij allen mogelijken tegenstand, zoo met schieten, werpen van steenen als anderzins; wagende zich zelven, waar de nood en het gevaar het grootst waren, hield hij den vijand zoo lang bezig, tot het water begon te wassen, en dit hun noodzaakte al hun voordeel te verlaten en af te trekken. Dit echter belette niet dat de Aartshertog, de misslagen bij dezen aanval begaan, in een tweeden zocht te verbeteren. De Gouverneur Bax verzuimde van zijnen kant ook
| |
| |
niet, om zich van 's vijands oogmerken te doen onderrigten, en zijne maatregelen daarnaar te nemen, met dat gevolg, dat hij op den 20sten September, toen zij des nachts ten twee uren eenen nieuwen aanval deden, gereed was hen te ontvangen; hij vertoonde zich, met den sabel in de vuist, op die plaatsen, waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd, en noodzaakte, door deze mannelijke verdediging, den vijand met groot verlies voor de tweede maal de stad te verlaten.
Niet minder dapper gedroeg zich in het jaar 1606 de Commissaris-Generaal Marcelis Bax, in de heerlijke retraite van Prins Maurits, voor het leger van Spinola met acht compagniën, waarmede hem gelast was, de magt des vijands uit het Dorp Mallem en het huis te Broek te drijven. Na aldaar een uur lang gevochten te hebben, moest hij den vijand verlaten, en zich naar de Roer begeven, ter ontzetting van Graaf Hendrik van Nassau; hetwelk hij, tot behoud van een groot deel des legers, gelukkig volvoerde. Met die zelfde dapperheid tastte hij in dit jaar den vijand aan, nabij Eindhoven, nemende van diens groote overmagt wel 50 ruiters en 80 paarden gevangen.
Nadat Paulus Bax, Gouverneur van Bergen op Zoom en onderhoorige forten, in het voorjaar van 1606 overleden was, werd zijn broeder Marcelis op diens verzoek en ter belooning van zijne trouw en dapperheid, door de Staten-Generaal en den Prins in diens plaats aangesteld. Bij het afleggen van den eed op zijn verzoek van zijne vroegere bediening als Commissaris-Generaal ontslagen zijnde, bleef hij echter verpligt den Lande, als de nood het vorderde, even als voorheen, alom ten dienste te zijn, waarvan hij ook nog in het jaar 1610 in Braband en elders, onderscheidene blijken gegeven heeft.
In 1608 werd hem de eervolle taak opgedragen, met Justinus van Nassau, de afgevaardigden van Albertus, Aartshertog van Oostenrijk, die over den vrede kwamen handelen, te Antwerpen af te halen en naar 's Gravenhage te geleiden. Hij overleed in October 1617, en ter eere van de twee broeders werd te Bergen op Zoom in de groote kerk een prachtig praalgraf opgerigt, dat bij het bombardement dier stad in 1747 vernield is.
Tot lof der beide broeders vindt men opgeteekend, dat hunne woning, wanneer zij zich niet in het veld bevonden, eene leerschool voor jonge edellieden en andere personen van rang was, waarin zij een groot aantal helden aankweekten, die de onafhankelijkheid van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden hebben helpen bevestigen.
Zie Bor, Nederl. Oorlog., B. XXI. bl. 709 (22), B. XXV. bl. 339 (21) en 341 (23), B. XXVI. bl. 424 (19), B. XXVII. bl. 495 (4) en 528 (25), B. XXVIII. bl. 548 (14), B. XXX. bl. 697 (20), B. XXX. bl. 652 (41); van Meteren, Nederl. Hist., D. IX. bl. 15, 23 en 24; de Groot, Nederl. Hist., bl. 489 en 491; Wilhelm en Maurits van Nassau, haer Leven en Bedryf, D. II. bl. 54, 56 enz.; Faure,
| |
| |
Hist. Abregee de la ville de Bergen op Zoom, pag. 74 et suiv.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VIII. bl. 128, D. IX. bl. 191 en 194, Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. IX. bl. 91; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Univers.; Bosscha, Nederl. Heldendaden te Land, D. I. bl. 286 en volg., Geschiedk. Aant. omtrent Frederik Hendrik, bl. 49 en 91; Geschiedk. Aant. omtrent het beleg van Gron. in 1591, bl. 57-59. |
|