Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem van Barneveld]BARNEVELD (Willem van), geboren te Hattem den 20sten Januarij 1747, was van 1770 tot 1 Julij 1818 Apotheker te Amsterdam. Een vlijtig beoefenaar der proefondervindelijke natuurkunde, voornamelijk der electriciteit en van het galvanismus, zijnde, wier werking hij met gelukkig gevolg op de geneeskunst toepaste, gaf hij in de Maatschappij Felix Meritis vele doorslaande proeven van uitgestrekte kunde in die wetenschappen. Behalve zeer belangrijke bijdragen tot tijdschriften, zoo als: Waarnemingen op de ijzerroestkleurige vlekken op de bladeren der perenboomen, in de Algemeene Konst- en Letterbode, en kleinere afzonderlijke stukjes, heeft men van zijne hand: Het onweêrsvuur in zijne rigting en uitwerkselen nagespoort en met de Electrische stoffen vergeleken, benevens de beschrijving van een Afleider door J. Cuthberson, Amst. 1781. 8o. Over de geneeskundige Electriciteit, Amst. 1789, 3 dn., gr. 8o., met pl. De zamenstelling van het water op Lavoisiaansche gronden, proefondervindelijk verklaard. Amst. 1791. gr. 8o. Verhandeling over het regenwater, hetwelk met loodwit bezwangerd is, Amst. 1807. Welke beide laatste ook in het Vaderlandsch Magazijn zijn opgenomen. Voorts schreef hij met J.F. Muller, Verhandelingen over het planten van boomen binnen en rondom de steden, Utrecht 1793. gr. 8o. Hij was lid van de eerste Klasse des Koninklijken Nederlandschen Instituuts; van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, en meerdere geleerde genootschappen. Onder anderen behaalde hij bij het Provinciaal Utrechtsch Genootschap een gouden medailje. Ook van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen | |
[pagina 140]
| |
was hij een ijverig voorstander en bevorderaar, zijnde hij meermalen een werkzaam medelid van haar hoofdbestuur geweest, waarvan zijne Redevoeringen in die hoedanigheid uitgesproken, ten allen tijde tot een sprekend bewijs zullen strekkenGa naar voetnoot(1). In 1818 vestigde hij zich met der woon in zijne geboortestad, waar hij in December 1819 tot Burgemeester werd aangesteld, en den 23sten Junij 1826 overleed, bij zijne echtgenoote Walburg Fundrik, drie zoons en vijf dochters nalatende. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; (van Cleef), Alphab. Naamlijst van Boeken; Algem. Konst- en Letterbode voor 1826, D. I. bl. 417 en 418; van Wijk, Algem. Wetens. Woordenb. |
|